Myriam Dooms: “In de topsportschool ontstaan vriendschappen voor het leven”

Ze gaat eind juni met pensioen en ze heeft een fantastische carrière achter de rug, eentje waar je als kind maar kan van dromen. Landskampioen geworden, beker van België behaald, speelster van het jaar geworden, deelneemster aan de Universiade en het EK seniores, zeven deelnames als trainster aan het EYOD op haar naam, jarenlang trainer-coach van alle mogelijke nationale meisjesploegen, de allereerste trainster van de premature Topsportschool en toch zal haar naam – zeker bij de jongere generatie – geen lichtje doen branden.

Ten onrechte, want Myriam Dooms – met roots in Vlaams-Brabant (Watermael-Bosvoorde, Haren, Buizingen) – verdient bij een volgende Proms zeker de beker voor ‘Life Time Achievement’, nadat zij haar actieve volleyloopbaan afsloot als ‘administratief verantwoordelijke’ van de Topsportschool in Vilvoorde.

Voor de buitenwereld zeker geen gemakkelijke dame. Maar bezield met zulk een passie voor het volleybal, dat alles moest wijken wat daarvoor in de weg stond. En met een groot hart voor al wie haar waardeerde en voor al diegenen, bij wie zij zelf had bijgedragen tot een stukje ontwikkeling van hun karakter en tot de volharding in hun engagement. Niet zo heel groot van gestalte, maar een grote madam, die achter de schermen zeker hard zal gemist worden.

Wat hield jouw laatste taak als administratief verantwoordelijke eigenlijk in?

Myriam Dooms: “Ik heb vooral getracht om de communicatie naar ouders en leerlingen te optimaliseren. Voor veel ouders is het allemaal nieuw, onbekend terrein. Het was mijn taak om het overzicht te bewaren wat betreft de sportieve planning van zowel Topsportschool als U-age-werking. Ook de interne communicatie tussen de school, het internaat en het sportieve was een belangrijk aandachtspunt binnen mijn takenpakket.”

Werd je met vele problemen geconfronteerd?

“Dikwijls praktische zaken: ouders willen weten wanneer ze met het gezin met vakantie kunnen gaan, maar dat is dan altijd weer afhankelijk van de resultaten van de nationale jeugdploegen. Wie mag wel en wie mag niet mee naar een EK of een WK. Deze minderjarige leerlingen bezitten uiteraard nog geen rijbewijs en zijn dus erg afhankelijk van hun ouders en/of grootouders wat betreft het transport van en naar de verschillende activiteiten. Het voordeel van ons project is anderzijds dat alles op één plaats gecentraliseerd is, maar een bijkomende ruimte zou geen overbodige luxe zijn.”

Terug naar het actieve volley. Zoals in de inleiding vermeld, verzamelde je zelf heel wat mooie resultaten. Wat voor iemand was je als speelster?

“Ik was technisch en tactisch sterk, snel en explosief, ik sprong hoog en als spelverdeelster was ik heel balvaardig. Ik was moeilijk uit evenwicht te brengen en hoe meer toeschouwers er waren, hoe liever ik het had. Er zijn soms meisjes die op training ‘Queen of the court’ zijn, maar in een match beginnen bibberen. Ik was het omgekeerde en Fien Callens had dat ook. Mettertijd kwam daar natuurlijk ook de ervaring bij. Ik ben moeten stoppen wegens knieproblemen. Maar ik was in de ban van hetgeen iemand als Pisani verkondigde en dat wilde ik dan weer overbrengen als trainer-coach.”

Myriam met goede vriend Swa Depelchin

Je zal echter ‘eeuwige roem’ vergaren door de eerste lichting van de Topsportschool te trainen…

“Ik herinner me die meisjes nog allemaal: Frauke Dirickx, de zusjes Kim en Chaïne Staelens, Nele Messelis, Leen Bosschaert en Annelore Loyson. De mosterd werd gehaald in Italië en Zwitserland. Wij begonnen in 1995-96 met een kleine groep van zes speelsters, maar dat was ideaal om individueel te werken met een gemotiveerde groep. Swa Depelchin vond via zijn school gastgezinnen, bij wie die meisjes konden logeren. Er werd getraind in een erbarmelijk zaaltje in de Spiegelstraat en het KITO, nadien in het EVC op woensdagmiddag.”

De groepen waren intussen groter geworden?

“Inderdaad. In ons tweede jaar werkten we al in twee groepen. Via connecties van Koen en Swa konden we de leerlingen onderbrengen in de internaten van Laken en later Ganshoren. En dus met een busje naar de trainingen! Die gingen nog steeds door na de schooluren – veel vroeger dan bij de clubs – en we werkten met verschillende trainers zoals o.a. Hugo Spildoren, Moniek Cauberghs, Cristina Moga, Kato Snauwaert, Kris Wuyts… Officieel startte de Topsportschool in het schooljaar 1998-99. Dus volgend jaar bestaat ze officieus 28 jaar.”

Was er al snel sprake van resultaten?

“Sinds ik vanaf 1997 als leerkracht L.O. gedetacheerd werd naar het BOIC, ging het er voor mij ook makkelijker aan toe en in 1998 organiseerden we zelf het EK juniores. We konden ‘sparren’ tegen landen als Duitsland, Italië en we speelden halve finale tegen Rusland. Heel merkwaardig: Kris Vansnick had op vrijwillige basis de poule in Louvain-la-Neuve gescout. Toen de beste twee ploegen naar het EVC kwamen (Rusland en Tsjechië), Stelden we met z’n allen vast dat Rusland in totaal vijf poulewedstrijden met opstellingsfouten had gespeeld. Niemand had toen een opmerking gemaakt, noch coaches, noch scheidsrechters. Voor onze wedstrijd hadden wij gevraagd aan wie we dit moesten melden. Er werd gezegd: aan de tweede scheidsrechter. De wedstrijd start en Rusland maakt haar eerste rotatiefout. Wij richting tweede ref, maar die gaf geen krimp. Na verloop van tijd was de ganse zaal aan het roepen. We verliezen de wedstrijden en dienen klacht in. Resultaat: indien we willen kan de wedstrijd herspeeld worden, maar dan voor 12.00 uur de volgende dag. Hiervoor hebben we bedankt. De scheidsrechters hebben echter tot 03.00 uur ’s nachts videobeelden van de Russen moeten bekijken en tijdens de finale (Italië – Rusland) was er plots geen enkele fout meer te bespeuren. We werden vierde na een nipt verlies tegen Tsjechië. Dit gebeurde met de eerste lichting van de Topsportschool met meisjes geboren in ‘80-81, aangevuld met de grootste talenten van de volgende lichting (Liesbet Mouha, Tiny Van Landeghem, Veerle Van Looy…).”

Jij bleef intussen trainster?

“De kruisbestuiving na de contacten met Pisani bleef. Zijn gegevens waren de kapstok, we gingen naar clinics en stages, we hoorden de beste trainers en ik noteerde alle trainingen. Het gaf veel voldoening om daar creatief mee aan de slag te gaan en we leerden ook om een training goed te organiseren of er nu 9, 10 of 11 speelsters aanwezig waren. Met Karin Wallyn, Nicole Derveaux, Herman De Brandt, Jan De Brandt en Emile Rousseaux trainden we extra en kregen we de principes van Enrique Pisani helemaal onder de knie. Als speelster van het nationale team onder leiding van Herman De Brandt leidde ik ook regelmatig de opwarming van de ploeg.”

Kwam er in die periode ook geen kritiek van de clubs op het feit dat de Topsportschool hun betere spelers/speelsters weg nam?

“Ik denk dat we de waarde van de Topsportschool intussen bewezen hebben. Op studiegebied leveren we zowel dokters, ingenieurs als doctors af. Het bewijst dat je zowel op studie- als op sportgebied kan excelleren in dit systeem. Leerlingen ontwikkelen een aantal vaardigheden en attitudes die zowel in de sport als tijdens hun studies cruciaal zijn. als skills ontwikkelen. Ze leren plannen, voeren die plichtsbewust ook uit en werken op deze manier aan hun eigen toekomst. Ik vind de kritiek van de clubs onterecht. Iemand die les geeft in het lager onderwijs moet zijn leerlingen ook naar het middelbaar laten gaan. Als iemand te goed wordt voor het clubniveau, dan kan je die toch moeilijk tegen houden. Er bestaan fantastische opleidingsclubs naast topclubs, maar ze hebben mekaar echter nodig.”

Zie je nog meer voordelen aan de Topsportschool?

“Wat ik als een bijzonder geschenk beschouw: door dagelijks met mekaar te leven, ontstaan hier vriendschappen voor het leven! Dat is erg mooi om zien!”

Wanneer was je tevreden als trainer-coach?

“De successen van een coach in de Topsportschool zijn deels afhankelijk van de sterkte van een lichting. Volley blijft tenslotte een ploegsport. Maar ik kon ook best tevreden zijn als ik de leerlingen zag ontwikkelen tot kritische, onafhankelijke mensen met een eigen mening, los van het presteren op training. Dat zij een aantal dingen deden, niet omdat ik het vroeg, maar omdat ze beseften wat ze moesten doen en laten om hun doelstellingen te bereiken. Dat zijn nu eenmaal de wetten van de topsport. Je kan ze daarin als trainer-coach alleen maar begeleiden en stimuleren.”

Wat was jouw grootste voldoening uit jouw volleyloopbaan?

 “Ongetwijfeld de oprichting van de Topsportschool. En ook en vooral de ontwikkeling van Frauke Dirickx, die ik als anderhalf jarige supporter reeds leerde kennen Saco Halle. Het feit dat we met getalenteerde speelsters het niveau konden verbeteren, zodat ze na een tijdje bij een Belgische club, de stap konden zetten naar het buitenland. Ook de evolutie van Fien Callens heeft me veel persoonlijke voldoening gegeven. Ze kwam naar de Topsportschool zonder veel notie wat het voorstelde en welke attitudes je daarvoor nodig had. Maar ze besefte vrij snel welke dingen er moesten veranderen en ze heeft haar doelstellingen bereikt. Een metamorfose op enkele jaren tijd.

Daarnaast was er het feit dat ik als werkneemster bij het BOIC een aantal initiatieven kon begeleiden die onze volleysport stimuleerden, zoals de Lentespelen, de beste 1000, het Junior Olympic Team.”

Fien Callens

Wat heeft je het meeste pijn gedaan?

“De jaren toen onze Topsportschool geen pedagogisch project meer was. Er was te veel controle en angst bij onze leerlingen. Dit, in combinatie met de zwakke gezondheid van mijn moeder die zes maanden in het ziekenhuis heeft gelegen, heeft bijgedragen tot mijn beslissing om te stoppen als trainer-coach. Misschien wel de pijnlijkste beslissing uit mijn leven. Ik was zo moe, maar ook erg teleurgesteld en ben dan halftijds overgestapt naar de planning. Dat was op het einde van het schooljaar 2006-07.

Mocht ik niet het enig kind geweest zijn en de verantwoordelijkheid genomen hebben om mijn moeder te begeleiden – ze leeft trouwens nog steeds – dan had ik zeker de kansen gegrepen om te werken aan de Poolse Topsportschool of wie weet in Italië.”

We herinneren ons inderdaad dat je zeven jaar lessen Pools volgde…

“En ook vier jaar Italiaans, dat ik een prachtige taal vond. Maar ik heb altijd goede contacten gehad bij sterke volleylanden. In Polen was het in die tijd de periode van Solidarnosc en Lech Walesa. Ik had contacten met de speelsters van de nationale ploeg, die toen slechts hun overgang naar het buitenland kregen als ze de leeftijd van 30 jaar bereikten. Toen die speelsters naar hier kwamen, kenden die vrouwen enkel Pools of Russisch en dus ontfermde ik me over hen om Nederlands te leren. Door te luisteren en door het na te bootsen, trok ik mezelf uit de slag in het Pools, maar ik wilde het ook kunnen lezen en schrijven. Ik trok toen naar de avondschool in Mechelen, waar ik de basis meekreeg. En na zeven jaar slaagde ik in het staatsexamen in Krakau, waar ik regelmatig verbleef.

Sinds Corona ben ik niet meer in Polen geweest.”

Was je uiteindelijk tevreden met jouw half-time job?

“Het was niet de keuze van het hart. En dus moest ik mijn ei kwijt in andere zaken. Ik volgde een compostcursus om te kunnen tuinieren in onze tuin van 30 are. Ik lees veel, liefst in de originele taal. Ik koop ook boeken over geschiedenis, biografieën en – als het prachtig geschreven is – een hele mooie roman.”

Hoe zie je de toekomst van de Topsportschool?

“We tellen momenteel 52 leerlingen, die gespreid zijn over vier groepen en die slechts één keer per week centraal trainen. Ik denk dus dat er meer accommodatie noodzakelijk is. En uiteraard zijn we ook altijd op zoek naar kwalitatief sterke medewerkers: zowel trainers als paramedici, maar uiteraard ook naar een opvolger voor mezelf.”

Wat staat er op de planning eens je met pensioen bent?

“Genieten. Een huis verkopen? Een huis verbouwen? Fietsen. Ik verlang vooral naar een vrije agenda, die ik mag invullen met vrije keuzes. Als trainster waren 50 uren werken per week rustige weken. Ik zal nu ook nog wel eens naar topmatchen komen kijken in het volley, maar weet je: vroeger reed ik 40.000 km per jaar en ik nam alleen een tandenborstel mee bij manier van spreken om her of der te slapen. Nu wil ik ’s avonds naar huis.”

Nog bijzondere dromen?

“Ik heb geen verplichtingen meer. Maar ik heb altijd interesse gehad in nieuwe culturen. Vooral het vroegere Oostblok intrigeert mij. Dat werd vroeger  beschouwd als grijs, grauw met stoïcijnse mensen, maar dat is het sinds lang niet meer. En hopelijk zal ik er ook vaker kunnen vertoeven.

En… wie weet: waag ik me nog aan het schrijven van een boek!”

Tekst: Marcel Coppens

Foto’s: Myriam Dooms