Steven Vanmedegael mag dan met zijn 36 jaren net één jaartje ouder zijn dan zijn oudste speler, maar hij is al aan zijn tiende jaar actief bij Knack Roeselare: vijf jaar als assistent van Emile Rousseaux, sinds juli 2018 als hoofdtrainer. Het leverde de West-Vlaamse topclub geen windeieren op. Zondag zijn ze aan hun twintigste bekerfinale toe en bij winst mogen ze die trofee ook al voor de vijftiende keer in de hoogte steken.
Steven was in het begin van zijn carrière een begenadigd scouter en bij de nationale jeugdteams veroverde hij twee keer op rij brons met de juniores, wat de ploeg o.a. ook een deelname aan het WK in Mexico opleverde. Met zijn enorme inzet en motivatie, gekoppeld aan een onuitputtelijke volleykennis slaagt hij er elk jaar in weer een ploeg op de been te brengen, die strijdt om de prijzen. Of begint er toch sleet te zitten op de Belgische dominantie en is de keuze voor de Slovaakse nationale mannenploeg de voorbode van grotere dromen?
De competitie beëindigen met acht punten voorsprong op de tweede en liefst twintig punten voorsprong op de derde… Verpletterend! Zegt het iets over de concurrentie of wat zie je als redenen voor jullie successen?
Steven Vanmedegael: “Ik denk dat het een samenloop van omstandigheden was. Wij waren echt wel dominant in de meeste wedstrijden, wij hebben regelmatig gewisseld van spelers en we hebben de nodige rust ingebouwd. We bleven heel stabiel, wij kenden een goed trainingsniveau en de goede resultaten deden de rest. Op Belgisch niveau deden we het inderdaad heel goed.”
Toch wel enkele missers misschien, zoals de Europese nederlaag tegen Tours, die jullie achteraf gezien de verdere kwalificatie in de Champions League kostte.
“Dat was inderdaad één van onze weinige zwakke matchen. Puur aanvallend ging het misschien nog wel, maar in blok-verdediging kwamen we er niet bij te pas. Tegelijkertijd was die uitslag een reden om nieuwe stappen te zetten en vanaf dan hebben we de focus op training een beetje verzet. Nadien speelden we goede wedstrijden tegen Benfica, tegen Civitanova en we zorgden voor een stuntzege in Tours. Bij de laatste wedstrijd tegen Civitanova stonden we 1-2 voor, we speelden nochtans een goede vijfde set, maar het zat ons op die momenten even tegen.
We speelden thuis uitstekend tegen Maaseik in de CEV Cup en ook in de ‘golden set’ van de terugmatch. Al moet ik toegeven dat het laatste punt via de rug van Kukartsev erg veel gecoverd werd. Anderzijds moet ik eraan toevoegen dat die laatste bal van Maaseik eigenlijk had buiten gegaan, mocht hij de rug van onze Argentijn niet geraakt hebben.”
Volgde er na het verlies bij Civitanova toch geen dipje?
“De ploeg kwam inderdaad een tikkeltje vermoeid terug uit Italië, we waren iets minder alert en het liep niet echt zoals we het gewenst hadden. Vergeet niet dat we sinds december al af te rekenen hadden met blessures, waardoor we een aantal spelers niet de nodige speelminuten konden geven. Tegen Caruur Gent was het eigenlijk al niet ‘wow’ en gelukkig konden we de Europese thuismatch tegen Maaseik nog goed afsluiten. Maar het werd duidelijk dat wij en Maaseik stilaan weer aan mekaar gewaagd zijn.”
Een teken aan de wand voor de play-offs, die volgende week beginnen?
“Het zou goed zijn mochten we ons snel veilig kunnen stellen voor de finale met twee teams, zodat we nog even de tijd hebben om rust in te lassen. Al zal het een zware strijd kunnen worden met een drukke kalender. Het voordeel van deze play-off formule is dat we een mogelijke misstap nog kunnen rechtzetten.
Het nadeel van ver geraken in de Europese beker is dat we drie dagen na een topprestatie opnieuw een Belgische match voorgeschoteld krijgen. Op 15 maart spelen we bij Piacenza, op 18 maart bij Maaseik… Tja, maar daarom hebben we er ook voor gezorgd dat we een dubbel bezetting kennen op elke positie in het team. En in de finale zal het van de gretigheid van beide ploegen afhangen en van details of een bal net binnen of net buiten gaat.”
Niet te ver vooruit lopen, want zondag volgt eerst de bekerfinale tegen Menen.
“Het is duidelijk dat Menen haar zinnen zet op die ene goede dag, waarin alles lukt en alle spelers kunnen scoren. Zij zullen vol geloof en vol grinta aan de match beginnen. Als ik lees hoeveel supporters ze al gemobiliseerd kregen, dan wordt het een schitterende sfeer. Wij zijn het ook aan onze eigen supporters verschuldigd dat we scherp staan, want ze verwachten iets van ons.”
Over supporters gesproken: kan het zijn dat het aantal supporters in Roeselare iets verminderd is?
“Klopt. Ik denk dat het bij alle ploegen de laatste vier jaar achteruit gegaan is. De vaste, harde kern komt nog wel, maar sinds Corona is die groep kleiner geworden. Op Maaseik was het de eerste keer dat we weer voor een goed gevulde zaal speelden.
De oorzaken moeten toch eens grondig onderzocht worden. Hebben de mensen tijdens Corona andere hobby’s ontdekt of andere mogelijkheden om uit te gaan. Hoewel, bij Tours zegden ze dat het aantal toeschouwers niet verminderd was, maar dat er minder inkomsten kwamen via restaurant of café. Bij ons is het omgekeerd: de inkomsten via de horeca breken hier nog alle records, maar het aantal toeschouwers gaat achteruit.”
Je kon de Europese match tegen Maaseik ook op YouTube volgen en daar waren bij momenten 1400 kijkers…
“Het bewijst dat de interesse voor het volley nog wel bestaat, maar dat de mensen niet naar de zaal komen. Misschien moet ook die ‘live stream’ nog verbeterd worden. In sommige zalen staan veel te veel lijnen op het terrein, terwijl de montages in Italië ook een pak beter zijn met o.a. herhalingen.”
Is de inbreng van toeschouwers eigenlijk nog een belangrijke post in het budget van een club?
“We moeten toch wel denken aan de ‘community’. Sponsors willen een ‘return’ voor hun inbreng en daarvoor zijn advertenties, tv en lijfelijke aanwezigheid van supporters toch belangrijk. Mijn partner onderzoekt professioneel naar welke zaken gekeken wordt. Zij doet de marketing voor verschillende grote bedrijven. Big business soms.”
Hoewel die ‘return’ soms moeilijk te meten is. Ik zag hier bij de zaal een grote affiche met daarop de foto van Matthijs Verhanneman. Mooi toch?
“Zeker. In het stadscentrum hangen regelmatig ook vlaggen met de foto’s van onze spelers. Echte publiciteit. Je houdt het misschien niet voor mogelijk, maar wij komen – ondanks onze jarenlange successen – tot de vaststelling dat zelfs in onze stad nog veel mensen rondlopen, die nog nooit de stap naar de zaal gezet hebben. Kijk, wij worden als spelers en staff betaald om entertainment te brengen, maar dan is het wel belangrijk dat er zo veel mogelijk mensen komen genieten van dat entertainment. En dus zijn veel supporters echt wel van groot belang voor de club.”
Jullie brengen ook elk jaar wijzigingen aan in het teambestand. Maar ik stel vast dat er geen echte jongeren meer geselecteerd worden zoals Mathijs Desmet of indertijd Matthijs Verhanneman, terwijl er misschien anderzijds stilaan moet verjongd worden…
“De komst van Kukartsev mogen we toch bestempelen als een aanwinst voor de kwaliteit van het Belgisch volley. Daarnaast hebben we toch ook ingezet op de jeugd met Seppe Rotty en Simon Plaskie. Het is juist dat we geen spelers meer aantrekken die jonger zijn. Ze moeten tegenwoordig dadelijk kunnen ingeschakeld worden. Dat is de redenering. Maar ik zie ook nog geen spelers die als dertigers zouden moeten afgeschreven worden. Ze zitten juist op de top van hun kunnen en ze kunnen hier zeker nog wel enkele jaartjes mee.
Kijk, we proberen een gezonde mixte te hanteren van drie jongeren, vier iets ouderen en drie of vier ervaren spelers. Verschillende generaties bij mekaar en op elke positie een vervanger, die dan ook regelmatig mag spelen. Dat houdt iedereen scherp. Ze zijn ook allemaal fysiek sterk en daardoor kunnen we topprestaties leveren.”
Op de groepsfoto zien we ook twaalf begeleiders staan naast twaalf spelers. Is dat ook een tendens?
“Neen, want dat is nog steeds ons zwak punten: wij hebben eigenlijk te weinig professionele omkadering. De assistent-trainer en ikzelf zijn de enigen die op sportief en medisch vlak full-time in dienst zijn. Dat is eigenlijk te weinig. Maar die evolutie komt er niet om budgettaire redenen en dat doet het Belgisch volley geen goed. Als er nog lagere budgetten komen, dan gaan de toptalenten nog sneller naar het buitenland, wat dan weer de competitie steeds maar zwakker maakt.”
Je bent nu zelf aan jouw vijfde seizoen als hoofdtrainer bij Knack Roeselare toe. Wat heb je zien veranderen aan jouw manier van aanpakken?
“In het eerste seizoen hadden we een ploeg die ‘copy paced’ gebaseerd was op die van Emile Rousseaux. Buiten enkele kleine accenten moest ik niet veel veranderen aan hun manier van spelen. Maar stilaan zijn we toch een ander soort volley gaan spelen. In die vijf jaren zijn stilaan het aantal uren training gestegen en werden de accenten verlegd naar een verbeterde opslagdruk en zeker ook naar blok-verdediging. Uiteraard blijven we ook werken aan het verbeteren van de basistechnieken, veelal in kleine groepjes, zoals dat in vele buitenlandse teams het geval is.”
Hoe blijf je na al die jaren nog steeds de spelers motiveren en ook jou zelf? Geraken jullie niet stilaan verzadigd op dat gebied?
“Bij de spelers is het redelijk eenvoudig: elke keer toewerken naar de volgende wedstrijddag. De motivatie blijft omdat we wel eens kunnen wisselen van spelers uit onze grote kern. Dat zorgt bij de anderen voor een bijkomende uitdaging, zodat ook zij gefocust blijven op het spelen. De oudere spelers kunnen ook wel tips doorgeven aan de jongeren en ze kunnen hun eigen feeling doorgeven.
Ikzelf moet me toch elke wedstrijd weer concentreren op het tactisch plan. En ik moet de spelers confronteren met de vraag of zij dat plan nu al dan niet volgen. Dat is vooral het werk tijdens de voorbereiding op het seizoen en het begin van de competitie. Ik moet er ook elk jaar voor zorgen dat we aan de ploeg bouwen als een team. Voor de Champions League is dat geen probleem, maar misschien wel voor de andere matchen van het seizoen.
Daarnaast moet ik waken over het energie management. Waar schoten we te kort? Misschien moeten we wel enkele nieuwe doelstellingen inbouwen. Daar wordt naar geleefd van match tot match. In de loop van het seizoen kan je weinig leuke dingen tussenin doen.”
Jullie beginnen nochtans behoorlijk vroeg aan de voorbereidingen…
“Kijk, als profspeler stop je eigenlijk nooit. Het kan ook niet dat je helemaal niks meer doet vanaf half mei – als de play-offs ten einde zijn – tot half oktober, als de nieuwe competitie begint. Daarom hebben we een jaarplanning: twee, drie weken rusten dadelijk na de play-offs, dan enkele weken na mekaar dat we drie tot vier dagen per week trainen. In augustus krijgen de spelers opnieuw twee, drie weken rust toegekend en vanaf dan volgt de aanloop naar de competitie.
Dat is ook het probleem met de internationale kalenders. Waarom niet gedurende enkele weken een paar ‘breaks’ voorzien voor matchen op Europees gebied of op wereldgebied (WK’s b.v.). Op die manier zullen ook de clubcompetities in de zalen gewoon langer duren.”
Maar dan ging je toch op zoek naar een verbreding van de horizonten en je aanvaardde de functie van bondscoach van Slovakije bij de mannen…
“Ik zat inderdaad met het gevoel dat de periode tussen twee competities te lang was. Dan ben ik enerzijds vijf, zes maanden zwaar gefocust op mijn taak als clubcoach, maar anderzijds kreeg ik de indruk dat ik zes maanden met mijn vingers zat te draaien. En het is niet dat ik een financiële extra nodig had, maar ik heb dan toch in mijn contract bedongen dat er een constructie moet mogelijk zijn, waarbij ik in de vrije periode trainer of assistent-trainer kon worden bij een nationale ploeg.”
En toen kwam het aanbod van Slovakije…
“Dat is via mijn manager gebeurd. Maar de Slovaakse federatie had een vacature uitgeschreven, waarbij ze op zoek ging naar een jonge coach met ervaring en die toch al resultaten kon voorleggen. Dat is dan vrij snel beklonken omdat ik niet alleen ‘nog maar’ 36 jaar was, maar dat ik ook de resultaten kon voorleggen van Knack Roeselare en van vroeger bij de nationale jeugdploegen van België.
In principe werk ik aan een project voor de komende drie jaren. Deze zomer doen we mee aan de European League en we zullen vooral veel oefenwedstrijden spelen. Volgend jaar willen we dan klaar zijn voor de kwalificatiewedstrijden voor het EK en in het derde jaar willen we tonen dat we niet alleen tevreden zijn met deelname aan het EK, maar dat we met Slovakije ook verder bouwen aan de toekomst van het volley in dat land.”
Klinkt mooi, maar is er ook voldoende kwaliteit aanwezig om die doelen te realiseren?
“Op dit moment zie ik een goede mengeling van enkele goede spelers tussen 28 en 30 jaar, daarnaast enkele aankomende talenten bij de jongere twintigers, maar ook 17/18-jarigen met talent. Ook hier dus weer een drietal generaties.
De grootste valkuil zou kunnen zijn dat de spelers op sportief gebied te snel gaan plafonneren. Om dat te voorkomen, moeten ze wellicht in het buitenland gaan spelen. Er zijn nu al enkele spelers actief in de Poolse Plus-Liga en in Italië. Van alle kandidaten voor de nationale ploeg spelen er slechts een drietal in eigen land. Het is nu ook een kwestie om een goede teamorganisatie te vinden. Want er zitten meer mogelijkheden in deze groep, dan wat er tot hiertoe uitkwam. De federatie is ook bezig met een goede begeleiding van jeugdspelers.
Vond jouw familie het niet lastig dat je nu ook nog in de zomer van huis weg bent?
“Mijn vrouw staat in het Hoger onderwijs en zij zal dan ook wel de tijd vinden om op bezoek te komen in Slovakije. Ze is blij voor mij dat ik een nieuwe uitdaging gevonden heb. En bovendien zijn er tegenwoordig de technische middelen om mekaar op die wijze te zien.”
Heeft de komst van jouw zoon iets gewijzigd aan jouw levensomstandigheden?
“Zo’n kind brengt natuurlijk wel een andere soort timing met zich mee. Maar anderhalf uur per dag extra voor hem maken, dat zit er niet in. Ik werk hier in Roeselare van acht uur ’s morgens tot zeven uur ’s avonds. Wij hebben hier een vast stramien, waar weinig aan te veranderen is. Alleen in de namiddagen voor een wedstrijd kan ik een tijdje met mijn zoon bezig zijn.”
Zijn er trainers waar je naar opkijkt en waar je nog wel iets van leert?
“Ik heb wel contacten met Italiaanse trainers, waar ik graag één en ander van zou meepikken. Maar ik heb geen twee of drie weken vrij om ze in hun club te volgen. Hier en daar kan ik wel eens digitaal een training volgen, maar meer zit er momenteel niet in. Ach, het internationale volley is toch power en knallen, hé! En dan komt het dikwijls op het mentale aan. En daarvoor zou ik wel eens willen weten hoe trainers op dat gebied langer werken met hun spelers. Hoe doen ze dat? Hoe bouwen ze dat wellicht op? Maar ja, dan zetten ze toch nog iemand buiten zoals Lorenzetti, die wel goed presteert.”
We hebben het nog niet over jouw komende Europese tegenstander gehad. Hebben jullie winstkansen tegen Piacenza?
“Zij hebben toch wel een indrukwekkende ploeg met Europese en wereldkampioenen: Leal, Romano, Lucarelli op de hoek en spelverdeler Brizard, die olympisch kampioen werd met Frankrijk. We hebben misschien het voordeel om eerst thuis te spelen en deze keer reken ik toch wel op een volle zaal enthousiaste supporters. We hebben een opslaglijn van een degelijk niveau, we kunnen dus druk zetten en dan zouden we gretig via blok en verdediging moeten kunnen afwerken. We moeten zelf ons niveau halen in de side-out.
Zowel Piacenza als mogelijk finalist Modena zijn twee heel degelijke Italiaanse ploegen. Maar tegen Civitanova hebben we toch ook mooi meegespeeld. Misschien is dit wel een unieke kans. We moeten het aanpakken zoals in de Champions League. Geen extra-druk zetten, maar wel met een gezonde, positieve stress aan de matchen beginnen.”
Heb je zelf nog bepaalde dromen in jouw coachescarrière?
Mijn ultieme droom is wel om ooit coach te kunnen worden van een Italiaanse of Poolse ploeg. Je zal dat echter nooit zelf kunnen kiezen. Dat hangt ook weer af van budgetten. Maar ooit coach worden van de Red Dragons lijkt me ook een leuke uitdaging.”
Tekst: Marcel Coppens
Foto’s: diversen