Patrick Callens: “Een goede ploegbegeleider moet zich kunnen wegcijferen”

Het was woensdagavond een geweldige avond voor Knack Roeselare dat na negen keer setwinst op rij een twaalfde landstitel mocht bijschrijven op haar rijkgevuld palmares.

Er werd niet alleen gevierd, maar hier en daar vloeide er ook een traantje. Niet alleen bij aanvoerder Hendrik Tuerlinckx, die afscheid nam van ‘zijn’ Roeselare, maar de wedstrijd in Maaseik was ook de laatste voor Guido Declercq (de Champions League director), Johan Eeckhout (ex-speler en voortreffelijke persverantwoordelijke) en zeker voor Patrick Callens, die 28 jaar fungeerde als uitstekende ploegbegeleider. Een brok geschiedenis in het Roeselaarse volleyboek.

Eerst een vraag die iedereen zich stelde: hoe vierden jullie dit jaar de titel in Coronatijd?

Patrick Callens: “Amper. Er was geen feest. Niks was open. In de kleedkamer hebben we wel een pintje en een glaasje champagne gedronken, maar dat was het. En ik vrees niet dat er nog iets meer inzit, want de buitenlanders vertrekken en een aantal Belgische spelers bereiden de campagne met de Red Dragons voor. Bovendien moesten we toch zorgen dat iedereen veilig thuis geraakte. We kwamen met z’n tweeën per wagen naar Maaseik. Geen bus dus. Het was ooit anders!”

Vertel je nog eens hoe je er zelf allemaal mee begon, Patrick?

“Ik heb zelf nooit volley gespeeld bij Knack. Wel later gedurende 15 jaar in KWB-verband bij de ploeg Sint-Godelieve. Maar al vanaf 1986 volgde ik de jeugdwedstrijden van Roeselare. Na een tijdje werd ik gevraagd om begeleider te worden van de B-jeugd, toen nog in sporthal De Zilte. Kort nadien volgde de verhuis van de club naar ’t Strohof en dat bracht meer werk met zich mee en sindsdien nam ik mee verantwoordelijkheid op bij de thuismatchen van de eerste ploeg. En op vraag van de toenmalige voorzitter Blauwblomme werd ik vanaf het seizoen 1993-94 ploegbegeleider, samen met Filip Dekiere (tot 2002) en nadien met Stefaan Wybo (tot 2019).”

Was die job eigenlijk wel alleen te doen?

“Stefaan zorgde er o.a. voor dat buitenlandse spelers afgehaald werden op Zaventem en hij hield zich ook bezig met de huisvesting. Maar vermits ik met pensioen ging, kreeg ik ook meer vrije tijd en nam ik die klusjes erbij.”

Maar je was thuis misschien ook de man die klusjes opknapte?

“Ja, maar volgens mijn vrouw nog niet genoeg.” (lacht)

Of was je met jouw job vertrouwd met klusjes?

“Niet echt. De laatste vijftien jaar van mijn beroepscarrière was ik bediende bij AVA papierwaren en voordien was ik werkzaam in een groothandel van ijzerwaren. Ik wist dus wel wat er op de markt was om klussen uit te voeren.”

De taak van een ploegbegeleider is natuurlijk meer dan dat.

“Zeker: al het praktische werk dat met een ploeg te maken had. Zorg voor de uitrusting, de voorbereiding van de verplaatsingen, de administratie rond het team, de arbeidskaarten en de verblijfsvergunningen, het onthaal van de nieuwe spelers en dus hun huisvesting.”

Had je als ploegbegeleider dit seizoen extra last met alle Corona-maatregelen?

“Onrechtstreeks wel natuurlijk. Alle spelers, de coachesstaff en de ploegbegeleiders werden twee keer per week getest door de dokter. Dus ook ik. En dan nog kregen we – ondanks alle voorzorgsmaatregelen – op één week tijd vijf personen die met Corona te maken kregen binnen onze groep.”

Je maakte vier trainers mee in die lange periode bij Knack Roeselare: Marc Spaenjers, Dominique Baeyens, Emile Rousseaux en Steven Vanmedegael. Kreeg je aparte instructies van hen als ploegbegeleider?

“Neen. Eigenlijk kreeg ik van iedereen ‘carte blanche’. Een goede ploegbegeleider moet zich kunnen wegcijferen en gewoon zorgen dat alles in orde is voor de spelers. Elke coach had zijn eigen aanpak en legde zijn persoonlijke accenten. Steven zette b.v. al het goede dat Emile als basis had gelegd, gewoon verder. Ook hij is echt helemaal bezeten van het spelletje. Hij was vroeger bij de federatie al een topscouter en dat is hij nu ook als coach. Het verbaast me niet dat hij onze eerste verliesmatch in de finales van de play-offs wel twaalf keer opnieuw bekeek, om nadien met andere accenten af te komen.”

Wat is jouw mooiste herinnering in al die jaren in eigen land?

“De eerste keer dat bekerfinale gespeeld werd in het Antwerps Sportpaleis en wij mochten spelen voor een massa van meer dan 13.000 toeschouwers. We hebben veel topmatchen meegemaakt, maar dit was ongezien. Met een massa bussen trokken we toen naar Antwerpen en in een zinderende sfeer wonnen we dit uniek duel.”

Je hebt ook alle achttien edities van de Champions League-campagne  meegemaakt.

“Dat klopt en ik mag zeggen dat ik in al die edities geen enkele thuismatch gemist heb. Maar naar het buitenland vertrekken – en dan zeker naar de Oostbloklanden – was altijd een beetje een avontuur en veel improviseren. Vroeger mocht je bij die verplaatsing ook rekenen op een soort psychologische oorlogsvoering vanwege de thuisploeg: op gebied van huisvesting, eten, verplaatsingen… Maar dat is momenteel niet meer denkbaar. Alle gegevens worden gescand, je krijgt inspraak bij het eten, alles is helemaal professioneel geworden en dat is maar goed ook.”

Wat zal je altijd bijblijven van die Europese bekermatchen?

“ Dat wij de eerste – en tot dusverre de enige – Belgische mannenploeg waren, die in 2002 een Europese beker wonnen. Dat gebeurde in het Poolse Czestochova. Ik weet nog dat Stefaan en ikzelf die dag nog een kaars zijn gaan branden in de kerk van de bekende ‘Zwarte Madonna van Czestochova’. Het heeft blijkbaar geholpen. Naast de vele andere mooie herinneringen blijft mij ook de verplaatsing bij naar Belgorod. We zaten toen wegens de weersomstandigheden 24 uur vast in Moskou, daar moest een hotel gezocht worden en uiteindelijk moesten we met de nachttrein naar Belgorod. Te laat om daar nog te trainen, maar we wonnen daar met Dominique Baeyens als trainer wel nog met 2-3.”

En dat ga je nu allemaal missen?

“Ach, ik vond dat het tijd werd om de jongere generatie aan de bak te laten komen. Ik heb beloofd dat ik nog wel mee zal helpen bij de organisatie van de thuiswedstrijden.”

Misschien vanaf nu een plezierreisje met jouw echtgenote?

“Ik heb inderdaad mijn tijd doorgebracht in vele Europese landen als ploegbegeleider. Maar buiten het hotel, de trainings- en wedstrijdzaal heb ik daar zelden de tijd gehad om iets van de steden te zien. Alleen toen we in de buurt van Rome speelden, hadden we tijd om op één dag iets van deze mooie stad te zien. Er zullen allicht nog wel reizen komen, maar de bestemming zal wel spontaan komen.”

Had je nog andere plannen om jouw vrijgekomen tijd in te vullen?

“Wij hebben twee mooie kleinkinderen en één ervan speelt ook volley. Het is altijd leuk om dan naar die gasten te gaan kijken.”

De cirkel is dus rond. Je hebt ook een pak binnen- en buitenlandse spelers mee onder jouw hoede gehad. Wie maakte daarbij op jou het meeste indruk?

“De speciaalste was ongetwijfeld Marquez. Een speciale op alle gebied. Op sportief gebied een echt natuurtalent, maar buiten het terrein nam hij het niet altijd even nauw, maar dan kwam hij weer met zo’n ontwapenende uitleg, dat je er nooit kwaad op kon zijn. Ook van Contreras ontvang ik via Facebook af en toe nog een nieuwsje. In zijn laatste jaar bij Roeselare volgde hij hier cursussen in het aanleggen van zonnepanelen en daarmee is hij aan de slag gegaan in Mexico. Qua Belgische spelers had en heb ik een bijzonder goed contact met Frank Depestele, terwijl ook Jacky Vermeulen nog wel eens opduikt. Maar stop, ik ga geen namen meer geven, want ik vergeet er heel velen.”

Wat onthou je als het mooiste uit jouw volleyballjaren?

“Het mooiste is dat ik er, zowel sportief als extra-sportief, een pak goede vrienden aan over gehouden heb. Echte kameraden, vrienden voor het leven!”

Tekst: Marcel Coppens

Foto’s: Bart Vandenbroucke