Mathijs Desmet: “Blij met eerste selectie voor de Red Dragons”

Toen we een vijftal jaren geleden aan de toenmalige bondscoach Dominique Baeyens vroegen of er nog jong talent in aantocht was voor de Red Dragons, twijfelde hij geen moment: “Mathijs Desmet komt daar zeker voor in aanmerking,” klonk het.

En zie, vijf jaar later is de intussen 21-jarige Roeselarenaar voor het eerst in zijn carrière opgeroepen voor de grote selectie van de nationale mannenploeg. Het zal bondscoach Munoz niet ontgaan zijn dat de blonde, 1m98 grote receptie-hoekspeler stilaan zijn basisplaats afdwong bij Knack Roeselare en met zijn sterke opslag, knap aanvalsspel en een goede receptie zelfs uitblonk tegen Modena, Kemerovo en Maaseik. En staat er zaterdag zowaar een Roeselare – Maaseik op het programma, met aan de overzijde een ander jong talent in de persoon van Liam McCluskey (zie Volleymagazine eerder deze week).

Heb je eigenlijk altijd volley gespeeld, Mathijs?

Mathijs Desmet: “Neen, ik begon eigenlijk als voetballer bij KSV Roeselare. Eerst verdediger, nadien aanvaller. Maar toen ik zo’n tien jaar oud was, kregen we een trainer die bijna niks anders deed dan loopoefeningen en als jonge gast wil je natuurlijk ook graag tegen een balletje trappen. En vermits ik toen ook al naar de thuiswedstrijden van Knack Roeselare ging kijken, ben ik op 11-jarige leeftijd eens gaan testen of het volley me kon bekoren. Dat vlotte vrij goed en ik ben bij de club gebleven.”

Was er soms familie met een volleyverleden?

“Mijn vader heeft tot zijn 19 jaar in de tweede ploeg van ‘de Knack’ blijven spelen, maar is toen gestopt omwille van zijn drukke werkomstandigheden. Ik heb ook nog wel enkele nichtjes die volley speelden. Maar ik kreeg dadelijk de volle toestemming om volley te spelen van mijn ouders. ‘Moeten we niet meer buiten in de kou komen supporteren, maar lekker warm in de zaal’, was hun lachende redenering.”

Wie of wat trok je aan in de ploeg van Roeselare, die je bij elke thuismatch aan het werk zag?

“Dat ik zo dikwijls kon gaan kijken, had ook te maken met het feit dat er in mijn familie wel clubsponsors zaten en we dus regelmatig aan tickets konden geraken. Ik vond de sfeer daar altijd heel leuk. En ik was toen ook een echte fan van Hendrik Tuerlinckx. Altijd geweest. Hij was mijn grote voorbeeld om te trachten ook een goede volleybalspeler te worden. Ik heb trouwens nog een foto, waarop ik met mijn ‘favoriet’ mocht poseren. Trots dat ik was! En nu sta ik met hem samen op het terrein.”

Je ging niet dadelijk naar de Topsportschool in Vilvoorde?

“Klopt. Ik was misschien een laatbloeier, hé! Tot het derde middelbaar trainde ik bij Knack Roeselare, waar ze ook net begonnen waren met een Volleyacademie. Maar dat was ook niet ideaal: ik moest elke dag om zes uur opstaan, één uur trainen, ontbijten, naar school en na de school weer enkele uren training. Op dat gebied was het natuurlijk beter georganiseerd op de Topsportschool met vaste lesuren en trainingen na de middag. Dominique Baeyens heeft me overtuigd om daar naartoe te komen. Hij kende mij en hij kende Roeselare. Ik was er zeer tevreden over de opleiding, maar toch vond ik drie jaren meer dan voldoende: twee uren treinen vanuit Vilvoorde was niet altijd even plezierig. Op maandag en vrijdag trainde ik immers ook mee met Roeselare.”

Zat je in Vilvoorde in een goede selectie?

“Absoluut. Ik kreeg er training van Mieke Moyaert en Kris Eyckmans. Met de nationale jeugdploegen wonnen we goud op het Wevza en brons op het EK in Nederland. We speelden daar toch met een reeks jongens die intussen ook hun plaats kregen bij Liga A-ploegen zoals Vanneste bij Menen, Van Hoyweghen bij Aalst, Van Damme als opposite bij Gent, Tim Verstraete als libero bij Aalst en ik vergeet er allicht nog enkelen.”

Toen je na de Topsportschool naar Knack Roeselare weerkeerde, moest je toch ettelijke jaren in de huppelhoek doorbrengen. Kon je niet beter aan de slag bij b.v. Knack B?

“Ik kreeg na de Topsportschool dadelijk van Knack Roeselare een contract aangeboden voor vier seizoenen. Een investering in mijn carrière, heet dat. Al zat ik vanaf dag één toch ook wel dadelijk in de kern. En tussen Liga A en 1ste nationale (het vroegere Liga B) is er toch een enorm verschil qua niveau.”

Maar als jonge gast wil je natuurlijk spelen?

“Zeker. Maar ik had in Matthijs Verhanneman een ideale begeleider. Hij had eenzelfde parcours meegemaakt en geraakte ook pas na drie jaar in de eerste ploeg. Al is het natuurlijk juist: je verlangt ernaar om te spelen en dan moet je geduldig zijn en soms een beetje geluk hebben. Maar het knaagde: als jonge speler wil je spelen, zoals ik dat gewend was in de ploeg van de Topsportschool. Al was het in het begin ook wel even wennen aan het ritme. Mijn taak was het om de ploeg te ondersteunen. En het is natuurlijk ook leuk voor de A-ploeg om tijdens de trainingen te kunnen sparren tegen een bijna evenwaardige B-ploeg.”

Wat kwam je volgens de trainers Emile Rousseaux en Steven Vanmedegael te kort om al aan te treden in het eerste team?

“Ze vonden dat ik me nog niet echt bewezen had op training, ik moest nog meer een constant niveau halen. En als ik dan de kans kreeg, mocht ik dat vertrouwen niet beschamen. Ik kwam voor het eerst in de ploeg tijdens een wedstrijd tegen Greenyard Maaseik. We stonden toen achter, ik bleef in de ploeg staan en we wonnen uiteindelijk nog.”

Was één van die ‘gelukjes’ ook het feit dat Matthijs Verhanneman enkele wedstrijden uitviel wegens een blessure?

“Dat zeg ik niet graag. We blijven als ploeg immers één grote familie en we hebben dus het liefste dat iedereen kan ingeschakeld worden. Ik kom trouwens voortreffelijk overeen met Matthijs. De eerste drie wedstrijden van het seizoen heb ik niet meegedaan, maar nadien stond ik er wel in. De laatste weken zelfs in de basisploeg. Niet zo simpel, want we hebben een ploeg met heel veel ervaring en met mannen die het verschil kunnen maken op belangrijke momenten.”

Je bezit een sterke opslag, je valt sterk aan en je bent uitstekend in receptie. Op welke punten moet je nog beter worden?

“Op alles misschien nog wel een beetje, maar ik moet er vooral nog aan werken om stabieler te worden in receptie. Zeker bij flow-opslagen heb ik soms wel wat moeite om ze onder controle te krijgen.”

Je lijkt ook iemand te zijn die zonder zenuwen op het terrein komt. En iemand die rechttoe-rechtaan zijn mening zegt?

(lacht) Ja, ik laat het niet uitschijnen dat ik zenuwachtig ben, maar je moest eens weten voor de wedstrijd begint! Maar het evolueert steeds beter naarmate ik meer vertrouwen krijg. Nu wil ik genieten dat ik erbij ben. En ja, ik zeg wel mijn gedacht na een match, maar ik respecteer als jonge gast natuurlijk ook wel de rangorde van de waarden ten opzichte van spelers met nog veel meer ervaring.”

Zaterdag ontvangen jullie de grote concurrent uit Maaseik. Hoe belangrijk is deze ontmoeting?

“Heel belangrijk. Knack Roeselare moet gewoon winnen om het thuisvoordeel in de finaleronde af te dwingen. Al is dat ‘thuisvoordeel’ intussen relatief geworden. Ik herinner me zelfs dat twee jaar geleden geen enkele ploeg – noch Roeselare, noch Maaseik – één wedstrijd thuis kon winnen in de finale van de play-offs. Ik denk ook dat het voor beide ploegen een stuk gezelliger zou zijn, mocht er opnieuw publiek in de zaal aanwezig zijn. En zeker na de match doet het toch goed om familie, vrienden en kennissen nog eens te begroeten. We missen het sociale contact. Het enige voordeel blijft dan dat we onze eigen zaal beter kennen en er ons beter thuis voelen.”

Jullie kwamen de voorbije maand twee keer tegen mekaar uit: in de beker speelden jullie Maaseik van het terrein, maar in de competitiematch wonnen de Limburgers verdiend de confrontatie. Hoe leg je die verschillen uit?

“Ik denk dat wij in de beker minder fouten maakten dan Maaseik en dat we vooral van bij het begin meer overtuigend wilden winnen. Zeker in de vierde set hebben we onszelf heel veel energie gegeven. Wijzelf in plaats van de gebruikelijke steun van onze supporters. In de competitiematch waren we zeer goed in de ene set die we wonnen, maar in de andere maakten we te veel opslag- en aanvallende fouten.”

Wie wordt er kampioen en welke factoren zullen daarin het belangrijkste zijn?

“Ik denk dat de conditie van de dag bepalend kan zijn. En als wij de ganse match ons normale niveau kunnen halen, dan moet het kunnen. Het is nu toch al een drietal jaren geleden dat Roeselare nog kampioen werd. En zelfs al hebben we een prijs behaald – de beker – toch is heel de ploeg hongerig naar een nieuwe titel. Dat is trouwens heel het seizoen het doel van onze ploeg geweest. Ik vind het knap wat Mc Cluskey presteert bij Maaseik: hij kreeg zijn kans en bevestigde zijn talent. Maar ik denk dat bij ons Stijn D’Hulst een heel belangrijk aandeel had in de bekerwinst en dat hij dat met zijn ervaring ook kan doen in de titelstrijd. Hij mag dan al in Italië meer gespeeld hebben als tweede spelverdeler, hij was er toch heel belangrijk in enkele cruciale matchen, wanneer de eerste spelverdeler geblesseerd was. Een super goede speler, maar eigenlijk is Roeselare ook heel sterk als team. We vormen een goede groep: één familie, weet je wel!”

Wat zijn jouw persoonlijke ambities?

“Bij Knack Roeselare heb ik nog een contract tot einde volgend seizoen. Ik voel me hier goed, ik woon op 100 meter van de zaal. Alle spelers wonen trouwens in de buurt. Ik ga zelf niks zeggen, maar mocht de ploeg  mij een bijkomend contract aanbieden, valt dat zeker te overwegen. Aan het buitenland denk ik vandaag nog niet, maar als de kans zich aandient, wil ik daar ook zeker over nadenken.

Ik kreeg deze week voor de allereerste keer de melding dat ik in de ruime selectie van de Red Dragons zit. Dat zie ik zeker wel zitten. Ik wil me daar vanaf dag één op de trainingen tonen. Ik wil laten zien dat ik klaar ben voor de nationale ploeg. Hopelijk word ik in de toekomst nog veel meer opgeroepen voor de Red Dragons.”

Tekst: Marcel Coppens

Foto’s: Bart Vandenbroucke en Mathijs Desmet