Coach Steven Vanmedegael is op 31 mei einde contract bij Knack Roeselare

Als speler begon hij te volleyen bij VBT Machelen, waar hij op verschillende posities acteerde. Maar een aantal blessures en het besef dat hij in deze sport beperkt zou blijven qua gestalte, brachten Steven Vanmedegael ertoe om op een andere manier dicht bij zijn favoriete sport te blijven.

Zeven jaar verbleef hij op de Topsportschool bij de nationale ploegen als scouter of als assistent. Met de huidige generatie van de Red Dragons behaalde hij bij de Belgische jeugdploegen drie keer brons op internationale competities. Intussen is hij ook al zeven jaar in dienst bij Knack Roeselare: eerst als assistent en sinds begin vorig seizoen als hoofdcoach. In totaal was hij aanwezig op vier WK’s en op zes EK’s. Een 33-jarige coach met veertien jaar werking aan de top van het volley: daar moet je goede adelbrieven voor kunnen voorleggen. Maar dat doet Steven Vanmedegael met de nodige rust en met veel succes. Wat gaat hij volgend seizoen doen als zijn contract bij Knack Roeselare ten einde loopt?

“Laat mij alvast zeggen dat ik Roeselare een heel fijne club vind. Alle afspraken worden nagekomen en het vertrouwen is groot. Toen ik vorige keer onderhandelde over mijn contract, heb ik geaarzeld: kon ik niet beter uitwijken naar een buitenlandse club om er opnieuw assistent te worden? Maar toen kwam Emile Rousseaux fantastisch uit de hoek: hij zou nog twee jaar aanblijven als coach en mij dan voorstellen als zijn opvolger. En zo gebeurde het ook.”

Dat eerste volledige jaar als hoofdcoach heb je uitstekend beëindigd met bekerwinst en een ongelooflijk slot van de play-offs, waarbij geen enkele finalist erin slaagde thuis te winnen…

Steven Vanmedegael: “Ik besefte dat sommigen – ook binnen de club – met een beetje schrik toekeken of ik het wel allemaal aan kon. Na de bekerwinst maakten ze zich geen zorgen meer. En dat geen van beide finalisten het thuis kon afmaken, had echt met details te maken, want beide ploegen waren steeds dichter naar mekaar gegroeid. De afwezigheid van Ruben van Hirtum was wel een handicap voor ons, maar behalve in de derde wedstrijd, eindigde geen enkele play-offmatch met meer dan twee punten verschil. Dat was gewoon propaganda voor het volley: de twee tenoren leverden prachtprestaties af en de kijkcijfers lagen dan ook bijzonder hoog.”

Maar meteen lag het adagio van het ‘thuisvoordeel’ in het volley aan diggelen…

“Neen, dat geloof ik nu ook weer niet. Het hing toen echt van details af, want er zijn toch nog andere zaken waarmee je soms van een thuisvoordeel kan spreken: de afstand naar de zaal, de supporters, je bent in de eigen zaal toch beter gewend aan de lichten, in de meeste zalen zijn de vele lijnen van diverse andere sporten verdwenen, er wordt meer gespeeld op de groen-oranje Gerflor… Ach, de goede ploegen spelen goed volley in goede zalen.”

Hoe kwam je indertijd op de Topsportschool in Vilvoorde terecht?

“Ik zat in mijn derde jaar bewegingswetenschappen toen ik door Claudio Gewehr en Marc Spaenjers gevraagd werd om de beloften te coachen. Ik wilde met de opleiding die ik gekregen had, ook meer met mensen bezig zijn en ze begeleiden. Dat ik bij topsporters terecht kwam, maakte natuurlijk ook een verschil. Je kwam bij talentvolle jongeren en het werd één van mijn meeste leuke ervaringen. Je stond wel meer onder druk, er was meer stress, maar je beleefde ook heel veel plezier aan de job.”

Samen met Marnix Acar en Kris Van Snick werden jullie ook gereputeerde scouters…

“Scouter en assistent worden, was een ideale mixte. Die scouting helpt me nog altijd als we met het begeleidingsteam starten en ook als praktische voorbereiding op een wedstrijd. Die ervaring betekent een enorme meerwaarde: dankzij het scoutingsprogramma heb je dadelijk een overzicht van de laatste tien matchen van een komende tegenstander en dat maakt je tactisch sterker. Je dient maar op een knopje te drukken.”

Jullie spelen nu voor de beker tegen Maaseik. Hoe bereidde je die wedstrijd precies voor?

“Ik bekijk eerst alle matchen van Maaseik van dit seizoen. Ook die uit de voorbereidingsperiode, want daar zitten soms ook bruikbare details in. De spelers zien alleen de beelden van de laatste wedstrijden. We houden drie, vier videosessies en tonen er de cijfers bij van bepaalde prestaties. Daarnaast zijn er nog aparte videosessies voor bepaalde posities – spelverdelers, receptiespelers – of voor wie het nodig heeft. Op zondag hebben we ook getraind, op maandag en dinsdag twee keer 2,5 uur training, plus één uur video, terwijl ook op de ochtend van de wedstrijd nog even getraind wordt.”

Er wordt wel eens van jou gezegd dat de overgang van een ‘float service’ naar een ‘jump service’ één van jouw belangrijkste wijzigingen was in het systeem van Emile Rousseaux…

“Ik heb daar inderdaad misschien iets meer de nadruk op gelegd, maar ik pas beide systemen toch aan naargelang de tegenspelers. Bij de jump-opslag leg je de druk permanent hoog, maar de kans op foutenlast wordt groter. Als je er twee punten bij wint en je verliest er zeven mee, dan moet je dat niet langer toepassen. Je moet kijken welk systeem het meest efficiënt is en waarmee je de tegenstander het meeste pijn doet.”

Wat waren de verschillende zaken die je geleerd hebt bij verschillende toptrainers?

“Moeilijk te zeggen dat je dit of dat van iemand bijleerde. Maar toch. Zo was het de grote verdienste van Claudio Gewehr dat hij binnen de federatie voor een mentaliteitswijziging gezorgd heeft. Iedereen die uit de topsportschool kwam, was daardoor beïnvloed. Hij bracht een nieuwe volleycultuur en er werd geïnvesteerd in het fysieke. Ook bij Emile Rousseaux was het fysieke aspect belangrijk, maar hij voegde er enorm veel tactische aspecten aan toe.

Dominique Baeyens was dan weer de ‘people manager’ avant la lettre. Hij kon op een rustige manier met iedereen praten en ze motiveren. Voor elke match had hij ook een welbepaald plan. Vital Heynen was dan weer een zeer technische trainer, bij wie elk klein detail belangrijk was. Hij had een andere aanpak, maar slaagde er op twee jaar tijd toch in de Red Dragons naar de top te begeleiden. Hij had het ook al met Duitsland en Polen gedaan.”

Vital maakte zijn boodschap meestal nogal ludiek bekend…

“Ach, iedereen had zijn manier van werken. Het was enorm leerrijk om vier toptrainers van dichtbij mee te maken. Bij Vital was het zeker typerend dat hij op een indrukwekkende totaliteit over het volley sprak. Ach, alle vier bezaten ze een passie voor het volley, ze hadden de ‘drive’, ze waren constant bezig met hun sport. Bij Vital kwam er misschien nog zijn humor bij, waarmee hij iedereen inpakte, hoewel je er als pers op het einde niet veel wijzer van geworden was.”

Hoe pas je als trainer een nieuwe generatie in of hoe vervang je een geblesseerde topspeler?

“Er gaapt nog steeds een groot gat tussen de topspelers en de jongeren. Dat is voor een trainer één van de grootste uitdagingen. Zij kunnen pas ingezet worden als ze sterk presteren. Maar daar gaan soms heel veel werkuren aan vooraf. Bovendien zitten die jongeren in een periode dat ze fysiek grote stappen moeten zetten. Dat vergt extra-werk voor hen. Hoe minder teams er zijn, hoe minder puntenverlies je je kan veroorloven. Dat verkleint ook de kansen van de jongeren, maar dat trachten we te verhelpen door vele oefenwedstrijden in te lassen of in de periode dat de toppers weg zijn met de Red Dragons. Elke ploeg heeft haar topspelers, die best zo weinig mogelijk geblesseerd geraken, maar elke ploeg heeft ook andere spelers die het vertrouwen genieten als vervangers.”

Je moest in de voorbije transferperiode Stijn Dejonckheere, Ruben van Hirtum en Arno Van de Velde vervangen. Heb je inspraak bij die nieuwe aankopen?

“Ik heb voor iedere positie wel een lijstje klaar van mogelijke kandidaat-spelers. Dankzij de technologie, maar ook door het feit dat ik intussen veel mensen ken, kan ik navraag doen naar een bepaalde dynamiek bij die kandidaten en vragen of ze compatibel zijn met de rest van de groep. Dus de keuze voor een bepaald type spelers, die technisch en tactisch het nodige niveau bezitten. Met die voorstellen trek ik dan naar het bestuur om te weten wie budgettair haalbaar is. Ik ben b.v. gecharmeerd door onze twee Canadese nieuwkomers: harde werkers en naar het schijnt is dat typisch voor de Canadese sportcultuur.”

Als je zo passioneel met het volley bezig bent, is dat nog te combineren met een privé-leven?

“In juli neem ik normaal gezien twaalf dagen vakantie. Nee, niet méér. Ik heb het geluk dat mijn familie en ook mijn schoonfamilie het volley hebben leren appreciëren en er zelfs bewondering voor gekregen hebben. Het is hier inderdaad een vrij druk programma, maar ik heb intussen geleerd om op de vrije momenten van het leven te genieten met mijn vrouw. De laatste jaren slagen wij erin een goede mixte te creëren tussen sport en vrije tijd. Maar op 31 mei stopt hier mijn contract bij Knack Roeselare.”

Kan jij je echter een periode indenken dat je geen trainer of coach meer zou zijn?

“Mijn liefde voor het spel en het genot om te trainen met de spelers is nog onverminderd aanwezig wat mij betreft. Al mag het familiale aspect niet helemaal vergeten worden. Trainer-coach zijn op dit niveau is een unieke kans om mijn passie met veel plezier te beleven en samen met het team trachten te pieken naar bepaalde momenten in een seizoen. Tenzij er een plotse tegenslag zou optreden, kan ik het mij momenteel niet voorstellen dat ik deze job niet meer zou kunnen uitoefenen. Of ik dat ook voor de rest van mijn leven zal blijven doen, weet ik nu nog niet. Eerst de komende onderhandelingen afwachten en dan zien we het wel stap voor stap. Natuurlijk blijft het ook de droom van elke coach om ploegen te leiden in sterke competities als Italië, Duitsland of Polen.”

Ben je iemand die kan wakker liggen van een nederlaag?

“Ook als we gewonnen hebben, slaap ik nadien niet goed. We komen pas rond één of twee uur thuis en dan zit je toch nog steeds met de nodige adrenaline. Maar een nederlaag – al komt die bij onze ploeg niet zo dikwijls voor – is voor mij een extra-motivatie om er de volgende dag al opnieuw keihard tegenaan te gaan. Ik heb trouwens zelden negatieve stress, ik ben daar nogal goed tegen bestand. Meestal volgt er na een minder resultaat een knalprestatie, waardoor alle plooien weer zijn glad gestreken, zoals na onze bekernederlaag in Achel. De Limburgers kregen in de terugmatch een nog zwaardere nederlaag aangesmeerd en in competitie gunden we ze geen setje meer.”

Vroeger introduceerde Roeselare ooit een psycholoog. Is die nu nog aanwezig?

“Je moet er geen verband achter zoeken, maar sinds zeven jaar hadden Emile, noch ikzelf er een psycholoog bijgehaald. We hebben altijd een vrij positieve groep gehad. De vele overwinningen en de onderlinge vriendschap zorgden dan ook zelden voor problemen. Je moet als coach alleen zorgen dat er geen bepaalde kliekjes ontstaan. Iedereen moet de inbreng van een andere speler waarderen, hoe klein die inbreng soms ook is. Elke speler moet één specifieke kwaliteit hebben. Dat levert elke keer zijn waarde op voor de ploeg.”

Je bezit dan misschien zelf geen stress, maar bij de voorstelling van de ploeg legde je jezelf onder druk door te zeggen dat je naar vier prijzen mikte…

“Ik noem dat een gezonde vorm van ambitie. Geen arrogantie. Als coach wil ik in staat zijn om elke dag opnieuw te beginnen. Het mooiste voor een coach is immers de voldoening dat jouw ploeg het ganse seizoen door constant presteert, zonder uitschieters. Die neem je natuurlijk mee. Met de Supercup hebben we onze eerste prijs al binnen. In de beker wilden we minstens in de halve finale geraken en dan zien we wel verder. In de play-offs willen we de finale halen, dat is een ‘must’ om volgend seizoen Europees te spelen en onze sponsors te plezieren. Mocht het eens een seizoen anders verlopen, dan is dat hier geen drama en dan wordt daar op een volwassen manier over gepraat. In mindere periodes vraagt het bestuur wel eens of ze ons op één of andere manier kan helpen, maar voor de rest doen ze hun taak.”

Hoe beoordeel je het Europees parcours van Knack Roeselare?

“Bij de loting zaten in de eerste pot allemaal topploegen. In die zin is de keuze van Kedzierzyn nog niet zo slecht. Er is altijd sfeer in hun zaal en zij brengen ook steeds supporters mee. Verder geef ik ons iets meer kans op een gunstig resultaat tegen Friedrichshafen dan tegen Berlin. En of de derde ploeg nu Novi Sad is uit Servië of Soligirsk Minsk uit Wit-Rusland, daar kan ik nog weinig op zeggen. Maar alles start natuurlijk bij onszelf. We moeten  zelf op een hoog niveau presteren. Dat de Europese wedstrijden er komen vlak na de bekermatchen tegen Maaseik, vind ik geen nadeel. Integendeel, voor beide ploegen zijn het goede momenten om het peil op te tillen.”

Hoe zie je het volley in ons land evolueren op middellange termijn?

“We moeten trachten om minstens ons zelfde niveau te houden, zowel in clubverband als met de nationale ploeg. Er zijn een aantal talentvolle spelers op komst, maar laat ze nog twee, drie jaar rijpen in de clubs, alvorens naar de nationale ploeg te stappen. Te veel jongeren tegelijkertijd in die nationale ploeg stoppen, kan faliekant aflopen. Maar het is duidelijk dat er samen met Sam Deroo, Tomas Rousseaux, Stijn D’Hulst en misschien Matthias Valkiers een mixte moet ontstaan met jeugdige talenten. Dat komt wel, we moeten niet panikeren, er is talent op komst. Maar ik vind wel dat het nodig is om vanaf volgend jaar een coach te engageren voor vier jaren. Vier coaches op vier jaren was iets van het goede te veel. Continuïteit is belangrijk binnen de bestaande structuren.”

Vroeger waren clubs wel eens minder bereid samen te werken met de nationale ploeg.

“Ik heb beide kanten meegemaakt en ik begrijp beide kanten van de medaille. De clubs nemen een risico door spelers af te staan, maar zonder clubs was er ook geen nationale ploeg. Bovendien komen de geselecteerde spelers terug met alweer meer internationale ervaring, wat de clubs onrechtstreeks ten goede komt. Maar er moet wel een goede communicatie bestaan, er moet met mekaar gepraat worden en blessures moeten natuurlijk correct behandeld worden.”

Heb je zelf nog een droom als coach?

“Ooit in Polen of Italië coachen bij een topploeg. Of ooit de Olympische Spelen meemaken als een actief lid. Zoals Emile Rousseaux met Frankrijk? Hij heeft al eens gepolst (knipoogt). Of ooit een nationale ploeg leiden. In België of elders. Op korte tijd een groep zo tactisch kneden om na twee weken één doel te bereiken. Op een zo hoog mogelijk vlak.”

Heb je nog vrije tijd om een hobby uit te oefenen?

“Ik heb altijd graag aan sport gedaan. In de zomer is dat wel eens fietsen, maar momenteel ontspan ik mij en blijf ik ook in conditie met lopen of padel spelen (combinatie tussen tennis en squash). Ik wil me ook geestelijk ontspannen en niet elke avond voor de buis liggen. Ik ben tenslotte nog maar 33 jaar.”

Tekst: Marcel Coppens

Foto’s: Bart Vandenbroucke