Tim Joosen: “Spijt dat ik niet eerder met beachvolley begonnen ben”

Hij is er nu 46 en zelf spelen zit er na een knieoperatie niet meer echt in. Toch mag Tim Joosen terugblikken of een schitterende volleycarrière met een tiental jaren aanwezigheid in de nationale ploeg. Verder promoveerde hij als 19-jarige van Liga B naar Liga A met First Antwerpen, dan volgden twee jaren Zonhoven, vijf jaar Precura Antwerpen, vier jaren Lennik en als afsluiter kwam hij terecht bij PNV Kruibeke, waarmee hij zelfs nog Europees speelde voor 2500 toeschouwers. Op 38-jarige leeftijd sloot hij zijn carrière af met een titel bij PNV Kruibeke, dat hij opnieuw vanuit Liga B naar Liga A hielp.

Maar dat is nog niet alles: in 2001 werd hij Belgisch beachkampioen met Jacky Kempenaers en in 2004 en 2005 deed hij dat kunststukje nog eens over met Dieter Melis als ploeggenoot. “Het enige waar ik spijt van heb, is dat ik niet eerder alles op het beachvolley gezet heb,” beseft de Ekerenaar, nadat hij zijn motorhelm heeft opgeborgen.

Was je eigenlijk altijd al volleyer?

“Nee. Ik speelde aanvankelijk voetbal bij Germinal Ekeren. Maar samen met mijn vriend Eric Van Drom waren we ballenrapers als Guy Van Drom volleybalde. Tussen de sets of na de wedstrijd waren we nog lang bezig met balletjes naar mekaar te toetsen. Blijkbaar zagen een aantal verantwoordelijken wel wat in ons en zo belandde ik bij Luchtbal Antwerpen. Maar vermits zij geen jeugdploegen hadden, kwam ik dadelijk in eerste landelijke terecht en enkele jaren later promoveerde ik mee met First Antwerpen naar de hoogste afdeling. Ik speelde heel mijn leven als receptie-hoek.”

Je kwam ook vrij snel bij de nationale ploeg…

“Dat kwam ook omdat Jan De Brandt bij Zonhoven zat. Wij speelden toen met een jonge ploeg, die deelnam aan de West-Europese kampioenschappen en – onvergetelijk – aan de Universiades, o.a. in Japan en op Mallorca. Met o.a. Jo Verstuyft, Wout Wijsmans en Kris Tanghe als ploeggenoten speelden we tegen de Russische ploeg, die een kerel van 2m16 in de rangen telde. Indrukwekkend.

Later kwamen daar de wedstrijden met de nationale ploeg bij, die toen hoofdzakelijk bestond uit spelers van topploeg Maaseik: Heynen, Roex, Reymen en vooral Delanghe en Barthels als mijn rechtstreekse concurrenten. Een schitterende leerschool natuurlijk voor iemand die steeds in de subtop acteerde. Het was ook heel plezant om met die spelers om te gaan. Het nadeel van deze nationale ploeg was, dat er te weinig constante inzat. We wonnen van toppers als Spanje, Griekenland of Frankrijk, maar we verloren dan de WK-kwalificatie na een verliesmatch tegen middenmoter Tsjechië.”

Je hield er ongetwijfeld schitterende herinneringen aan over?

“Absoluut. Vlak na het toernooi van de Witte Molen in Sint-Niklaas walsten we de sterke Griekse ploeg van het terrein met een verbluffende 3-0. Alles lukte die dag! Ik herinner mij anderzijds ook nog dat we in Wenen de kwalificatiematchen speelden voor het EK. In onze poule hadden we alle wedstrijden gewonnen, maar dan kwam Finland, een ploeg tegen wie we in de reeksen vlot gewonnen hadden. Wij kregen er matchpunten in ons voordeel, maar we verloren wel met 3-2 en iets van een 17-15 in de tiebreak.

Daar stond dan weer tegenover dat we in Montecatini tegen een bijzonder sterke Italiaanse ploeg mochten spelen met sterspelers als Papi en Gianni aan de overzijde. Weer een ervaring. En ik herinner me ook nog dat we Nederland met 0-3 versloegen, net nadat diezelfde ploeg olympisch kampioen geworden was. Maar in eigen land keek ik ook met ontzag op naar Barthels en Delanghe op een moment dat Maaseik ook aanleunde bij de Europese top.”

Een groot verschil toch met de huidige nationale ploeg?

“Natuurlijk. Iedereen speelde toen nog bij Belgische clubs, terwijl de betere Belgische spelers momenteel in het buitenland aan de kost komen, wat hun niveau duidelijk de hoogte injaagt. Wij waren vroeger amateurs, er zat weinig structuur in de nationale ploeg, we kwamen een paar keer samen voor een belangrijke match en dat was het. Nooit werd er op langere termijn gedacht om nu eens dàt resultaat te bereiken. Wij moesten het doen met een paar trainingen. Intussen was ook de Topsportschool ontstaan en die zorgde mee voor een kwalitatieve verbetering van het niveau van de nationale ploeg. Wij kregen zogezegd ook een aantal privileges voor onze studies: we mochten een aantal cursussen missen en dat was het.”

Hoe beoordeel je de huidige Red Dragons?

“Er zit zeker veel talent in deze groep met Deroo, Tuerlinckx en met allemaal spelers die in topploegen in binnen- of buitenland spelen. Op alle posities zijn er volwaardige vervangers, er is een betere structuur in en rond de ploeg. Het feit dat ze in eigen land spelen moet een licht voordeel opleveren, want al die spelers met internationale ervaring zijn wel wat vreemde zalen en vreemde landen gewend. Maar de supporters en de vele aanmoedigingen moeten toch wel een bijkomende steun betekenen voor de Red Dragons. Het feit dat de VAR of zijn volleyvariant meedoet, zorgt wel voor een iets ander spel. De match ligt wel eens meer stil, maar er wordt minder ‘gefoefeld’. Want in Roemenië maakten we het mee dat een bal die één meter buiten was, door de lokale lijnrechters één meter binnen gegeven werd. Dat zullen we dus niet meer meemaken.”

Je hebt ook twee sportieve zonen. Doen ze ook aan volley?

“De jongste (13) speelt voetbal bij Beerschot, de oudste (16) volleybalt bij Oxaco. We moedigen ze vooral aan om aan sport te doen, want in de sport kom je nu éénmaal alles tegen wat je later in het leven nodig hebt. Maar wij laten ze vrij, we zetten geen druk, maar ze bezitten wel het competitieritme. De oudste is technisch heel sterk en hij speelt dus ook receptie-hoek of libero. Hij vindt zichzelf redelijk klein. ‘Waarom ben je niet met een grotere vrouw getrouwd?’, vraagt hij me wel eens lachend. Maar misschien krijgt hij nog een late groeischeut. Qua opvolging van de spelers, denk ik dat hij bij Oxaco goed zit. Het wordt niet gemakkelijk, maar ik geloof in het project-Oxaco. Of hij genoeg getalenteerd is om met het volley in Liga A te geraken en er eventueel zijn kost mee te verdienen, daarvoor is het nog veel te vroeg. Vraag is of hij die stap kan zetten. En de jongste mag bij Beerschot blijven spelen, wat betekent dat hij daar ook nog altijd goed genoeg bevonden wordt.”

Je hebt ook een mooie beachcarrière achter de rug…

“Ik had veel vroeger moeten inzien dat er met de nationale zaalvolleyploeg geen toekomst was. Er was geen programma, geen langetermijn visie. Ik had mijn pijlen beter op het beachvolley gericht. Het is superplezant, het is een leuk spel en je kan je er meer op focussen. Ik werd kampioen met Jacky Kempenaers en Dieter Melis, twee fantastische gasten. Ik heb echt spijt dat ik er niet eerder mee begonnen ben. Je kan er meer professioneel mee bezig zijn en je moet het allemaal zelf doen. Als je fouten maakt, is het ook jouw fout en niet van het team. We wilden ons inschrijven in grotere toernooien, maar de bond stond niet te springen. We moesten alles zelf doen: sponsors zoeken, plannen maken, ons inschrijven… Het was voortdurend achter de feiten lopen.”

Jullie hebben toch een aantal keren meegedaan aan grote FIVB-toernooien, zoals eertijds in Oostende…

“Daar was wel de wereldtop aanwezig, hoor! We kregen een ‘wild card’ voor de hoofdtabel, maar een lang leven was ons daar niet beschoren. Dat was een prestigetoernooi voor de bond, voor de spelers gebeurde er veel minder. Weet je dat ik nog samen bij een topper als Henkel gaan beachtrainen ben in de States, want ik kende hem nog van Zonhoven.

Af en toe speelde ik met Jacky Kempenaers wel in Europese toernooien. Geen slechte uitslagen. We werden twee keer negende op het EK en vijfde in een Europees beachtoernooi. Ik wilde er ook wel 100% voor gaan, maar de zaak primeerde. Ik ben kinesist-podoloog in de groepspraktijk in Hoboken bij Patrick Steyaert, vroeger nog osteopaat bij Zorgvliet Antwerpen. En twee, drie maanden beachtoernooien spelen, was niet voldoende om internationaal ergens te geraken. Beachvolley was in die tijd nog een aanvulling bij het zaalvolley. Voor velen trouwens ook amusement.”

Je gaat nog regelmatig kijken naar volleymatchen, maar deed je nog iets in het volley na jouw actieve carrière?

“Ik heb nog drie, vier jaar training gegeven bij Sinibeach in Sint-Niklaas. Ik heb er nog even mee training gegeven aan Koekelkoren-van Walle, ook aan Maud Catry en Fien Callens. Ik heb ook nog één jaar training gegeven op trainingsschool van Liesbeth Van Breedam en Wim Eennaes in Hoevenen, vlakbij mijn woning in Ekeren. Maar het was niet te combineren met het brengen van mijn zonen naar hun respectievelijke sportclubs. Soms vragen ze me bij Oxaco wel eens om een ploegje te coachen als de ‘echte’ coach belet is. Dat doe ik wel nog graag. Maar al die trainingen kan ik er zeker niet mee bijnemen.”

Het EK 2019 wordt ook in Antwerpen gespeeld…

“Daar zal je me zeker zien. Weet wel dat het voor de spelers zwaar is, want elke dag wedstrijden spelen is wel belastend, hoor! Ik zie de Belgische ploeg zeker bij de eerste vier in hun poule eindigen. Ze hebben talent en ik vind het b.v. heel positief dat Pieter Coolman opnieuw opgeroepen werd: ik vind hem één van de meest ondergewaardeerde spelers in onze competitie.”

Hoe zie je het volley verder evolueren in ons land?

“Ik vind dat het algemeen gezien de goede richting uitgaat. Er wordt serieuze progressie gemaakt. De Topsportschool doet goed werk, waardoor ook het niveau stijgt. Ook al omdat een aantal toppers naar goede clubs in het buitenland verkassen. Er zijn meer structuren, er zijn meer mogelijkheden om topsport en studies te combineren. Op het vorige EK eindigde België toch op de vierde plaats. Mooi, niet?

En in het beachvolley zijn Koekelkoren-van Walle nog in de mogelijkheid om de Olympische Spelen in Tokio te halen. Ik vind alleen nog dat moet gewerkt worden om op twee pijlers verder te bouwen: het zaalvolley, maar ook het beachvolley.”

Tekst: Marcel Coppens

Foto’s: Bart Vandenbroucke