“Was er toen maar een goed programma met de nationale ploeg”

Op het einde van de 20ste en het begin van de 21ste eeuw werd het Belgisch volley gedomineerd door Noliko Maaseik. Dat lag voor een deel aan een sterke trainer zoals Anders Kristiansson, aan een spelverdeler zoals Vital Heynen, maar zeker ook aan een vast middenduo Franky Reymen en Jan-Willem Roex. Zij stonden garant voor een achttal Belgische titels, een zestal Belgische bekers en zelfs in de Champions League werden ze twee keer Europees vice-kampioen.

Trok Jan-Willem zich na zijn volleycarrière een beetje terug uit het sportleven en werkt hij nu als vertegenwoordiger, dan blijft Franky het volley nog van dichtbij volgen. Zeker nu hij pas recent zijn opleiding tot orthopedagoog beëindigd heeft en stilletjes hoopt op een job in de sportwereld.

“Ik ben bij Maaseik blijven spelen van 1992 tot 2002. Ik was toen 32 jaar en ik voelde me nog steeds uitstekend, maar iemand van het bestuur kwam me vertellen dat de trainer stilaan wilde verjongen. Ik vond me echter nog te goed om veel op de bank te moeten zitten. Ik zou het meer aanvaardbaar gevonden hebben, mocht ik met die jongeren op training kunnen wedijveren hebben en dat de beste toen mocht spelen. Zo leek het niet te werken. Maaseik garandeerde me wel mijn wedde mocht ik uitwijken naar een andere ploeg. Even rondkijken wie geïnteresseerd was en dat bleek Averbode te zijn. Ik ben dan voor twee jaar naar daar verhuisd, terwijl Jan-Willem na twee jaar Averbode terug naar Maaseik kwam. In mijn plaats dus. Ja, hij was inderdaad enkele jaren jongen.” (lacht)

Stilaan kwam voor Franky dan ook de overstap naar het trainerschap aanzeilen. Hoewel hij er even genoeg van had. “Ik was het beu dat mensen die niks van volley kenden, die lang niet hetzelfde hadden meegemaakt als ikzelf, kwamen zeggen hoe het moest. Ik wilde het echte leven in, een gezin stichten en een job vinden buiten het volley. Enkele jaren later werd ik echter toch weer trainer van Schuvoc Halen. Het begin van een nieuwe volleycarrière, maar verder bleef ik niet echt aan de top. Ik ben in Eisden nog wel even ingevallen en na een ‘sabbatjaar’ kwam ik bij de mannenploeg van Bocholt terecht, waarmee we naar eerste provinciale promoveerden. Ik stelde echter vast dat ik zelf nog te veel mee volley speelde met die gasten en dat was niet zo gezond meer voor mijn lichaam. Ik ben toen voor drie jaar overgestapt naar de vrouwenploeg van Bocholt en komend seizoen leid ik de Govoc-vrouwen, een ploegje uit Ophoven. Een nieuwe uitdaging,” overloopt Franky zijn volleyloopbaan.

Sterk Maaseik

Jan-Willem en Franky mogen ook terugblikken op een ereplaatsje tijdens de glansperiode van Noliko Maaseik. “Vanaf 1992 begon de club aan een project over drie jaren met zo veel mogelijk eigen jeugd, maar mettertijd uitgebouwd tot een ploeg met ook sterke buitenlanders zoals Urnaut of Lebl. De oorzaken van deze hegemonie liggen ook in het feit dat wij jarenlang met nagenoeg eenzelfde kern konden spelen, dat wij over een goede trainer als Kristiansson konden beschikken – wij hebben ook nog anderhalf jaar Pisani als trainer gehad – en dat we met Vital Heynen over een uitstekende spelverdeler beschikten.

Wij speelden tien jaar met Vital samen en hij heeft ook ooit gezegd dat hij – als hij in de problemen zat – blindelings wist waar hij Jan-Willem of mezelf kon aanspelen. Als het erom ging, lukte dat bijna altijd. Jan-Willem had zijn 2m08 grote gestalte mee en ik moest het iets meer van mijn snelheid hebben. Een geweldige periode!”

Kreeg Franky in die periode geen buitenlandse aanbiedingen? “Jawel. Twee keer. Eén keer van een Griekse ploeg. Die mensen hadden me bezig gezien met de nationale ploeg, maar ik had net voor drie jaar getekend bij Maaseik. Ik wilde wel, maar ik wenste ook dat die ploeg dan eerst tot een akkoord kwam met Noliko. Ik heb er nooit nog iets van gehoord.

En een tweede keer wilde een Italiaanse ploeg me. Ik moest wel eerst mijn contract bij Maaseik opzeggen en dan pas komen testen in Italië. Maar ik had juist mijn enkel omgeslagen en ik kon dus niet in optimale omstandigheden testen. Ik moest snel beslissen en ik heb het dan maar niet gedaan en gekozen voor zekerheid. Achteraf gezien heb je daar enerzijds wel spijt over, maar anderzijds hebben we met Maaseik, Roeselare en later de nationale ploegen toch België op de kaart gezet in het volley.

Ik herinner me nog dat we in 1995 onze eerste Final Four speelden in Wenen. De televisie was daar toen niet bij, maar we wonnen onverwachts de halve finale tegen Trentino. Plots kwamen de jongens van de televisie toch aangespurt, maar toen we in de finale 0-2 achter stonden, stopten ze met de rechtstreekse uitzending en zonden ze maar een opgenomen programma uit over Jumping Mechelen. Ook op dat gebied is het volley erop vooruitgegaan. Ze zenden nu veel meer volley uit. Om het nog even verder over onze successen te hebben: we speelden nogmaals in die Final Four bij de landskampioen in 1997 (zilver) en in 2000 (brons). Nadien speelde ik ook nog de Final Four van de CEV Cup in 2001, waarin we weer brons haalden.”

Kristiansson en nationale ploeg

Franky heeft ook goede herinneringen aan Anders Kristiansson. “Hij was vroeger zelf een uitstekend volleyer, maar als trainer liet hij ons hard werken. Het is niet zo – zoals wel eens beweerd werd – dat hij door zijn hoge trainingsritme zorgde voor veel blessures in de ploeg. We trainden wel twintig uur per week keihard, dikwijls harder dan in de wedstrijden, maar we deden ook voldoende aan krachttraining. De druk op onze schouders was wel elk jaar zeer groot, maar hij was ook een winnaar. Toen we hem al een aantal jaren als trainer hadden, deden we soms buiten het volley al eens leuke andere spelletjes zoals snooker. Maar ook daarin wilde Anders altijd winnen. En als hij niet gewonnen had, mochten we het de volgende dag voelen op training. Het was zelfs zo dat sommige spelers geen spelletjes meer wilden meedoen als hij ook weer meedeed.” (lacht)

Zowel Jan-Willem als Franky waren in die tijd ook vaste waarden in de nationale ploeg, waarmee ze dikwijls voor eigen volk aantraden op De Witte Molen in Sint-Niklaas. “Ook leuke herinneringen, maar als het erop aankwam, bakte de nationale ploeg er niks van. Er was toen ook geen sprake van een goede programmatie en organisatie, zodat een aantal spelers afhaakten. We hebben toen als groep gepleit om eventueel gratis te spelen, als er maar een goede programmatie kwam en dat we dan wel zouden beloond worden als er toch resultaten kwamen. Maar zelfs dat hielp niet.

Vroeger bestond de nationale ploeg ook uit vijf spelers van Maaseik en eentje uit een andere ploeg. Dat is intussen natuurlijk veranderd. Je kan de situatie niet vergelijken. Nu zitten bijna alle spelers van de nationale ploeg in het buitenland, het programma is veel duidelijker en de Red Dragons hebben nu ook wel een veel betere ploeg. Het ontbreekt ze momenteel aan opslagdruk en power om echt te concurreren met de echte toplanden en misschien hebben ze nog te weinig ervaring op de spelverdeling, maar hun resultaten mogen best gezien worden. Als vierde eindigen op een EK: je moet het maar doen.”

Als hij de kans heeft en hij moet zelf geen training geven, dan gaat Franky nog wel kijken naar de topmatchen. “In Maaseik heb ik geen enkele play-offmatch gemist.” Zelf heeft hij twee oudere zonen (22 en 19 jaar), die beiden gevoetbald hebben, maar daar vroegtijdig mee gestopt zijn. “En er komt nog één jongere zoon aan (9 jaar), die wel ‘sportminded’ is, die aan allerlei sporten meedoet, maar ik ga hem zeker niet pushen. Er zijn ouders die hun eigen dromen projecteren op hun kinderen, maar daar doe ik niet aan mee. Laat ze nu maar van allerlei sporten proeven en dan zien we later wel,” concludeert hij.

Tekst: Marcel Coppens

Foto: Franky Reijmen