Leuvense trainer actief bij Italiaanse topploegen

De naam Bram Van den Hove zegt je niks?

Hoog tijd om nader met deze jongeman kennis te maken. In de voorbije jaren was hij speler bij één van de mannenploegen bij Haasrode Leuven, waar hij als trainer-coach ook actief was bij verschillende VHL-jeugdploegen.

Maar dit seizoen maakte hij de overstap naar Italië, waar hij aan de slag kon bij Chions Fiume Veneto Volley, een club met een rijke geschiedenis op gebied van jeugdwerking en op die manier één van de gereputeerde verenigingen in het Italiaans volley. Bram is er hoofdtrainer van een U16- en een U-15-meisjesteam. Daarnaast is hij assistent bij de U16 van Imoco Volley School Conegliano, één van de drie regionale volleybalscholen. Verder mag hij de trainingen volgen en ondersteunen bij de sterke Serie 1-ploeg van Imoco Conegliano. En in mei mag hij een stage volgen bij Club Italia, de nationale volleyschool in Milaan.

Voldoende referenties om nader kennis te maken met Bram Van den Hove en zijn gedachtengoed bij al die Italiaanse vrouwenploegen.

 

“Ik had al langere tijd goede contacten met Italiaanse clubs. Toen ik de kans kreeg om daar naartoe te trekken en ik tijdens het eerste semester ook nog enkele vakken kon volgen aan de universiteit van Padova, heb ik geen moment geaarzeld. Na enkele weken op hotel, werd ik ondergebracht in een appartement, in een 17de eeuws pand in Portogruaro, een middelgrote stad ten oosten van Venetië en Treviso. De Adriatische kust is vlakbij, het hooggebergte en de skigebieden zijn ook in de buurt, terwijl Slovenië eigenlijk dichtbij ligt.”

Op welk niveau ben je daar jeugdtrainer?

Bram Van den Hove: “Ik ben trainer van twee meisjesteams: met de U16 spelen we een dubbele competitie in een reeks voorbehouden aan de U18 in de serie B2. Met de U15 spelen we in 2de provinciale. Beide ploegen krijgen drie trainingen per week en tijdens het weekeinde staan er dikwijls drie competitiewedstrijden op het programma.”

Zie je grote verschillen met het volley in België?

“Om te beginnen: het volley is in Italië een stuk populairder dan in België. Bij de meisjes is het zelfs de meest populaire sport van het land. Je hebt dus een gigantisch grote vijver waaruit je talent kan halen. En vermits Italië ook nog een stuk groter is dan België, zijn er nog eens zo veel meer jongeren die volleyen. Om je een idee te geven: bij de U14, de U16 en de U18 zijn er jaarlijks nationale jeugdkampioenschappen. Maar je hebt ook nog regionaal en provinciaal (soms zelfs interprovinciaal, maar niet nationaal) competities voor de U12, U13, U14, U15, U16 en U18. Als je dan ook nog gaat kijken naar de wedstrijden uit de Serie A1, dan kom je aan supportersaantallen, waar we in België alleen maar van kunnen dromen. Zij hebben ook echte fanclubs, zoals we die bij ons alleen in het voetbal kennen.”

Ook grote verschillen qua budgetten?

“Doordat het volley hier zo populair is en er meer interesse is voor de sport, is er ook meer professionalisme en er gaat niet alleen veel geld naar de topploegen in de Serie A1, maar ook het jeugdvolley kan genieten van grotere budgetten. Er zijn dan ook veel meer jeugdtrainers die hier half-time of zelfs full-time werken. En wie zich wil profileren als een club met een goede jeugdwerking, heeft er ook een kinesist en een fysiektrainer bij. Vanaf de U12 wordt elke wedstrijd geleid door een officiële scheidsrechter. Wel niet altijd de besten! (lacht) En verder heb ik tijdens de eerste weken ook kennis gemaakt met de ‘Burocrazia Italiana’: je hebt hier meer papierwerk nodig voor een U13 jeugdwedstrijd dan voor een wedstrijd in tweede divisie in België.”

Combineren ze er ook volley met schoolwerk?

“De kinderen hebben hier wel op zaterdag nog school, maar de lessen zijn elke dag gedaan om 13u30. Daardoor kunnen er al vanaf 15u tot 16u trainingen worden ingepland. De betere jeugdploegen in Italië trainen dan ook dagelijks: vijf keer per week. Als er twee wedstrijden gespeeld worden tijdens het weekeinde, krijgen ze op maandag wel een dagje rust. Door de grote hoeveelheden trainingsuren is het ook mogelijk om hier fysieke oefeningen in te lassen. De sporthallen hebben hier vaak een klein zaaltje, een soort mini-gym. Hier wordt er fysiek getraind in functie van het volley. Maar ze nemen niet het grootste deel van de trainingen in beslag, want de Italianen zweren bij zo veel mogelijk trainen met de bal.”

Krijgen jongeren dan ook al sneller specialisatietrainingen?

“In Italië wordt sneller 6 tegen 6 gespeeld en misschien wordt daardoor ook vlugger met specifieke posities gewerkt. Bij een U13-ploeg zie je vaak dat er gespeeld wordt met een 4-2 systeem, nl. 2 middenmannen, 2 hoeken, 2 spelverdelers. En vanaf U14 gaat het naar een 5-1 systeem met vaak ook een libero.

Dit vertaalt zich ook naar de werking op training. Er wordt veel sneller en veel specifieker met spelverdelers gewerkt. Ik denk dat ik op dit vlak het meest heb bijgeleerd dit jaar. Niet alleen in hoe je dit met jeugdspelers kan doen en welke oefenstof je kan gebruiken, maar ook met welke kleine variaties in technieken je kan werken, afhankelijk van hoe het eerste contact gespeeld is geweest. Ook de andere posities werken specifieker op training.”

Zijn er toch een aantal zaken, die je in België beter vindt?

“De specifieke trainingen zijn dus vaak ook per positie. De meeste trainingen gaan door op twee terreinen, waardoor dit ook zo mogelijk is. Ik vind wel dat wij in ons land best tevreden mogen zijn over ons niveau van float-opslag en receptie. Op gebied van kennis en manier van werken staan we op dat gebied zeker even sterk in België. Maar over andere thema’s als aanval, blok, verdediging en tegenaanval kunnen we zeker nog wat opsteken van de Italianen. Op dat gebied is het dus voor mij een bijzonder interessant jaar. En dan heb ik het nog niet over de spelverdeling gehad, waarbij de verschillen beslist nog groter liggen.”

Zijn er nog een aantal zaken die je positiever acht bij ons dan in Italië?

“Doordat de Italianen hun jeugdcompetitie ook op een ‘professionelere’ manier willen aanpakken en elke wedstrijd spelen, meer in een formule zoals een jeugdbekermatch bij ons, komen er naast voordelen toch ook nadelen kijken. Je speelt meer matchen met spanning en stress, waardoor er meestal gekozen wordt om met het sterkst mogelijke team te spelen. Het niveau ligt dan wel hoger en dat is goed voor de beteren in de groep, maar de minder getalenteerde spelers vallen sneller uit de boot. En dat zou dan wel eens die ene speelster kunnen zijn, die nog op latere leeftijd een enorme groeischeut krijgt en later in de nationale ploeg kan terecht komen.

In België spelen we ook vijf sets, wat zeker een goede zaak is, want je hebt meer spelminuten tegen andere clubs, die mogelijk een ander soort volley spelen en dat maakt het interessant voor beide. Want is het in Italië 3-0, dan is het ook gedaan en wil de ref graag zo snel mogelijk naar huis. Die blijft niet om nadien nog twee ‘vriendschappelijke’ sets te fluiten.”

Nog positiefs voor de Belgische opleiding?

“Ze kijken in Italië met grote ogen naar wat wij in België doen met de U9 en de U11. Met alle mogelijke spelvormen van 1tegen1, 2vs2, 3vs3 tot 4vs4. In Italië is Smashvolley nog maar nét geïntroduceerd en hier noemen ze het Spikeball. Als ik toernooien zie van de mini’s, dan is het vaak 3 tegen 3 met weinig beweging. Ik denk – en de betere trainers in Italië weten dat ook – dat ze op het vlak van minivolley nog heel veel van België kunnen leren. Een dikke pluim dus voor mensen als Swa Depelchin, want die man heeft zijn volledige ziel in het U11 volley in België gestoken en je ziet dan dat hard werken ook duidelijk resultaten oplevert.”

Teksten verzameld door Fernand Walder, Marcel Coppens en Bart Van den Hove

Foto’s: Bart Van den Hove