Hoe geraakt Asterix Avo aan de constante opbouw van haar project?

Woensdagavond is de eerste finalist voor de Belgische beker gekend. En er bestaat weinig twijfel over dat het opnieuw Asterix Avo Beveren zal worden.

Ook in de competitie is de ambitie aanwezig bij de Oost-Vlaamse club om bij de top vier te eindigen en dat een nieuwe titel tot de mogelijkheden blijft behoren.

Dromen mag. Maar hoe dit allemaal kan gerealiseerd worden en op welke manier de ambities kunnen opgebouwd worden – ook na reeds vele succesvolle jaren, wilde Volleymagazine achterhalen bij Asterix Avo Beveren. Want bij elke sportclub gaat het om veel meer dan zo maar een balletje slaan. Er gebeurt ongelooflijk veel achter de schermen. Vrijwillig en toch zo professioneel mogelijk.

Het project van Asterix Avo (vroeger Asterix Kieldrecht) wordt verduidelijkt door technisch directeur Gert Vande Broek. “Er moesten in 2008 nieuwe impulsen aangeboden worden zodat de toenmalige talenten – zorgvuldig opgeleid in de Topsportschool in het EuroVolleyCenter van Vilvoorde – alle mogelijkheden behielden om zich verder te ontwikkelen. De 20 uren trainingsarbeid per week in de school vielen weg, want de clubs hadden op dat moment een zeer beperkt aanbod van 6 tot maximaal 8 wekelijkse trainingsuren. Er moest geïnvesteerd worden, een nieuwe visie drong zich op, anders vielen al die potentiële topspeelsters in het spreekwoordelijke zwarte gat. 

Er moest iets gebeuren, want anders ging er ontzettend veel talent verloren. We creëerden nieuwe zaken binnen de club waarbij een uitgebreidere opleiding van de speelsters centraal stond. Topsport is meetbaar, niet alleen op basis van talent.” 

T = talent

O = omkadering

P = programma

9 pijlers

Op basis van het organisatiemodel SPLISS (Sports Policy factors Leading to International Sporting Success) van Veerle De Bosscher, dat deze professor Sports Management van de Vrije Universiteit Brussel reeds in 2006 lanceerde, trachtten we bij Asterix Avo negen pijlers een plaats te geven binnen de opleiding tot topvolleybalster in de Beverse club. 

De eerste drie pijlers zijn verbonden aan de input, de georganiseerde aanpak – planning en visie – van de sportclub en ook van de niet georganiseerde sport en Lichamelijke Opvoeding in de school.

  1. Financiële steun.
  2. Organisatie en structuur van het sportbeleid, gekoppeld aan een geïntegreerde beleidsontwikkeling.
  3. Oprichting van de stichting en de participatie.

De vierde pijler gaat over de doorstroming en het creëren van een verbeterd klimaat voor de detectie en de juiste ontwikkeling van de speelsters.

4. Prestatie, samen met talentontwikkeling en een identificatiesysteem van de talenten.

Pijler nummer vijf zorgt voor de output en het resultaat van het hele project.

5. Carrière na de sportbeoefening of einde atletische loopbaanondersteuning.

Gecombineerde carrièrebegeleiding (topsport en studie) en media en sponsoring.

De pijlers 6 tot en met 9 hebben ook te maken met de taken binnen de opleiding en het presteren.

6. Trainingsfaciliteiten.

7. Aanbod en ontwikkeling van de coaches.

8. Deelname aan nationale en internationale competities.

9. Wetenschappelijk onderzoek.”

Gert Vande Broek: “De talentontwikkeling kan een logisch of een onlogisch pad bewandelen. Centraliseren (zoals in Vilvoorde) of decentraliseren (met een combinatie van Leuven en Beveren). Het bestuur van Kieldrecht koos –  in samenspraak met de sportieve cel – voor de moeilijkste oplossing met een sportaanbod op twee verschillende plaatsen. Puur om de kwaliteit te waarborgen, want in KU Leuven kunnen we rekenen op de ideale trainings- en studiefaciliteiten, met directe aanwezigheid van kine en sportdokter. Vergeet niet dat er in Beveren ook een topsporthal staat. Weinig clubs beschikken over zo’n zaal. Toch blijven we in Leuven trainen. Dat is geen logisch verhaal. Dat vraagt inspanningen.”

“Weet ook dat in 2008 de talenten, de sterkhouders waren van de eerste generatie. Toen was niet iedereen bereid om in te stappen in de topsportschool. Na het behalen van het diploma in het middelbaar onderwijs stond indertijd niet meteen een sportieve carrière centraal. Alleen ouders die zelf aan de top hadden gestaan, begrepen de waarde van een nieuwe aanpak met een uitgebreid volleybalaanbod binnen de club, in combinatie met hogere studies. Vandaag is het logisch dat men na de topsportschool naar een club gaat, omwille van dat groter sportief aanbod, terwijl men tegelijkertijd verder studeert. Het besef is gegroeid dat jonge talenten in een competitieve omgeving moeten gebracht worden om op niveau te kunnen presteren.”

“Het is een constante strijd om de ontwikkeling van de topspeelsters te versnellen. Daarbij hanteren we een hybride model: was is het beste voor elk individu. Celine Van Gestel bijvoorbeeld heeft zeven jaar bij Asterix gespeeld, vooraleer ze via Duitsland naar de topcompetitie in Italië ging. Britt Herbots deed daar twee jaar over en kwam via Frankrijk naar de top in Italië. Zij had reeds op 14-jarige leeftijd contact met geïnteresseerde managers. Niet bij alle speelsters gaat het zo snel.”

“Een individuele ontwikkeling van elke topspeelster is onmogelijk wanneer er maar één trainer aanwezig is. Om sport op een hoog niveau te kunnen uitvoeren heeft men – per zes talenten – minstens één trainer nodig. Virginie De Carne was een toptalent, zij had niet zo veel ondersteuning nodig. Het is puur haar verdienste dat zij een wereldspeelster geworden is. De nationale ploegen van Turkije en Japan hebben daarentegen 17, ‘ze-ven-tien’!, stafleden. België heeft zes mensen die de Yellow Tigers helpen. Dit voorbeeld en deze optelsom maken veel duidelijk.”

”Asterix Avo heeft een moedige beslissing genomen door zwaar te investeren in de omkadering van het team. Bovendien ondersteunen zij ieder jaar onze sportieve werking door telkens deel te nemen aan de internationale competities. Elk seizoen schrijven ze de club in voor het Europees volleybal. Zoals in het opleidingsmodel staat, is dit heel belangrijk voor de ontwikkeling van de speelsters.”

“Kris Vansnick is de T1 van de ploeg. De kracht van de motor wordt bepaald door het aantal PK’s. Kris heeft jet-power. Met zijn veelzijdigheid en werkkracht is hij vier of vijf Japanners of Turken waard. De nieuwe T2 is Niels Kingma (afkomstig van Queensland, Australië). Een man met veel ervaring, hij hoort bij de ‘serial winning coaches’ en zal de trainingen combineren met de fysieke arbeid van het team.” Linde Hervent zorgt voor de link tussen speelsters en staff en voor de connectie tussen speelsters en bestuur. Bovendien is zij kiné bij het beloftenproject. Bert Herremans (kine), Maarten Adriaensen (scouting en video-analyse) verzetten het werk van tien personen met al de taken die zij uitvoeren. Bovendien kunnen we altijd op dokter Stijn Bogaerts rekenen.”

“Het project bij Asterix Avo krijgt navolging en dat is positief. Verschillende clubs bieden meer trainingsuren aan. Het is verbazingwekkend, amper te begrijpen, dat er zo weinig media-aandacht wordt gegeven aan het vrouwenvolleybal. Waarom de Red Flames plots zo veel persbelangstelling krijgen, terwijl maar 8% van de meisjes voetbal speelt, blijft een raadsel. Want er zijn meer dan 70% van de vrouwen die de volleybalsport beoefenen. Dat is een essentiële taak voor de federatie om daar wat aan te doen. We bereikten met de Yellow Tigers toch de top tien na het laatste WK. We komen – met de vorige generatie – van de 19de plaats. Het wordt dringend tijd dat deze nieuwe generatie meer aandacht verdient. Zij leveren topprestaties door heel hard te werken en door een ongelooflijke mentaliteit te demonstreren.”

Teksten verzameld door Walter Vereeck

Foto’s: Verbraeken