Geert De Dobbeleer: “Bij CEV en FIVB hefbomen creëren zoals in onze federatie”

Enkele dagen geleden zette de 51-jarige algemeen directeur van Volley Vlaanderen een nieuwe stap in zijn carrière: Geert De Dobbeleer werd immers tijdens de eerste stemronde in Wenen verkozen tot nieuw lid van de Raad van Bestuur van het CEV (Europese volleyfederatie) en even later zelfs als één van de Europese vertegenwoordigers in het FIVB (internationale volleyfederatie).

Na de succesrijke Belgische vertegenwoordiging in de internationale organisaties met o.a. Philip Berben en Willy Bruninx was het tijd voor een generatiewissel. Voorlopig is alleen Geert De Dobbeleer voor België verkozen, maar in de eerstvolgende Raad van Bestuur komen ook de kandidaturen van Guy Juwet (financiën), Gert Vande Broek (coaches), Arturo di Giacomo (refs) en Claude Kriescher (sportorganisaties) in de andere commissies ter sprake. Met veel kans op een aanduiding, meent Geert.

Je bent bij het volleypubliek wel bekend als de organisator van de bekerfinales en van vele internationale toernooien in eigen land, maar velen kennen je allicht minder goed. Wie is Geert De Dobbeleer eigenlijk?

Geert De Dobbeleer: “Ik behaalde in 1992  een Masterdiploma Lichamelijke Opvoeding in Leuven. Weinigen weten vermoedelijk dat ik na een korte periode in het voetbal mijn sportcarrière begon als tienkamper, aanvankelijk meerkamper. Ik heb daar eigenlijk nog een universitaire medaille in gehaald, maar die weet ik al lang niet meer liggen. Ik leerde er welke inspanningen topsporters in deze uiteenlopende disciplines moeten leveren, ik hield er trouwens een meniscusblessure aan over.”

Maar je geraakte uiteindelijk wel in het volley…

“Volley spelen, heb ik eigenlijk alleen aan de universiteit gedaan. Maar nadien heb ik jaren les geven in het onderwijs gecombineerd met training geven in het volley. Tijdens mijn opleiding en bij Lennik maakte ik immers intensief kennis met deze sport. Ik kreeg zelfs een aanbieding van Jan De Brandt om samen met hem bij Kruikenburg te beginnen als coach, nadat ik een aantal jaren verschillende jeugdploegen bij Lennik getraind had. Exact na het overlijden van Jo Baetens kreeg ik echter de aanbieding om sportief manager bij Lennik te worden. Ik behaalde ook mijn diploma van trainer A, met volley als specialisatie. Wat ook weinig mensen weten, is dat ik nog voorzitter werd van Brussels Volley, een club die zich volledig op de jeugd richt van Ganshoren en Schaerbeek. Met Asse-Lennik hadden we redelijk succesvol aan jeugdwerking gedaan en die jongeren kwamen dan bij GAVO Ganshoren terecht, maar toen die club ermee dreigde te stoppen, hebben wij dat overgenomen. Het is deze club die de eerste manche van het BK beachvolley organiseert in het Ter Kamerenbos, maar verder bekommert ze zich uitsluitend over jeugd. Verder tracht ik zelf te bewegen door te gaan fietsen op de weg met regelmatig tochtjes van meer dan 100 km.”

Nog voor er financiële problemen opdoken bij Lennik, kwam je in de federatie terecht.

“Klopt. Ik kwam sinds 1 september 2010 terecht bij Volley Vlaanderen en met de hulp van vele mensen en door meer te focussen op breedtesport groeiden wij toch van 38.000 leden naar 45.000 aangeslotenen. In Vlaanderen zijn we daarmee – na het voetbal – de tweede grootste teamsport. Wij trachten onze eigen topsporters en ex-topsporters mee te doen bouwen aan de toekomst van onze sport. Ik denk aan Dries Koekelkoren, Frank Depestele, Frauke Dirickx en nog wel een aantal anderen.”

En wat is nu de ‘link ‘ naar het CEV?

“Ik wil na vier jaar pas tevreden zijn als we ook het CEV verder kunnen omvormen tot een echte sportorganisatie op Europees vlak én geen louter administratieve organisatie. Ik meen dat het CEV trouwens meedenkt in die richting: inzetten op dienstverlening van hoog tot laag, zodat de klanten – de federaties, de clubs, de spelers en speelsters – tevreden zijn en daar willen we mee onze stempel op drukken. Het moet een transparante organisatie worden met een goed bestuur, die werk maakt van de gender-gelijkheid, wat ook bij ons niet evident is.”

Hoe kan je je eigenlijk kandidaat stellen voor deze internationale functies?

“Het is steeds het land dat de kandidatuur indient. Dat betekent dat je eerst de interne steun van jouw federatie moet meekrijgen. Noch bij Volley Vlaanderen, FVWB en noch bij Volley Belgium was dat een probleem. Nationaal voorzitter Guy Juwet had wel interesse voor een functie in het financiële comité, maar ook hij vond mij de gepaste kandidaat omdat ik ook wel alle dossiers kende. Verder wil ik ook Jean-Paul De Buysscher als voorzitter van Volley Vlaanderen danken voor zijn steun.”

Was je dan gekend bij de andere federaties?

“Al enkele jaren ben ik ook supervisor van Champions League-wedstrijden, waarvoor ik enkele weken geleden trouwens nog naar Firenze trok om twee wedstrijden van Scanducci te superviseren. En verder kenden ze me wel van de (mede)organisatie van het EK 2015 voor vrouwen, het EK 2019 voor mannen, een reeks wedstrijden van de World League en de Nations League. Ook op de lottrekking voor dat laatste EK  konden wij de vertegenwoordigers van alle landen een beetje overbluffen. Ik rij misschien vijftien keer voorbij het Atomium en dat is niks speciaals meer, maar voor die mensen was de lottrekking in het Atomium een openbaring. In Wenen kwam de vertegenwoordiger van Servië – toch geen klein volleyland – me melden dat zij het concept van de Belgische bekerfinales hadden overgenomen en binnenkort zou ook Slovenië dat doen. Dat zegt toch ook iets. Zes jaar na mekaar organiseerden we in het Sportpaleis het grootste indoorevenement voor Europese clubteams.”

Het gevolg was dat je in Wenen al tijdens de eerste stemronde verkozen werd voor de Raad van Bestuur…

“Dat had ik nu ook weer niet verwacht. En vooral niet dat het zou gebeuren met 36 stemmen (op 55 aanwezige landen), één stem minder dan de Bulgaarse voorzitter en ex-speler Ganev. Het tweede grootste aantal stemmen: dat zorgt toch wel voor een draagvlak, want dat is niet verkozen worden met de hakken over de sloot. Binnen het CEV wordt dan ook bepaald welke acht plaatsen Europa verkrijgt als vertegenwoordiging bij het FIVB en ook daar hoorde ik dadelijk bij. Ik was behoorlijk fier.”

Wat denk je te kunnen bijdragen binnen deze internationale organisaties?

“Je moet het zien als een onderdeel van een breder plan. Met Volley Vlaanderen en Volley Belgium willen we hefbomen creëren om onze sport een nog grotere verspreiding te geven. Dat kan er voor ons b.v. toe leiden dat we voor onze nationale ploegen een aantal evenementen naar ons land kunnen brengen. Zelf willen we verder nog meer een modelfederatie worden op alle vlakken. De voorbije weken konden de jeugdploegen o.l.v. Mieke Moyaert en Kris Eyckmans zich plaatsen voor het WK en doordat we in 2021 – samen met Nederland – het WK voor meisjes U20 organiseren, tellen we niet minder dan drie nationale ploegen op een WK. Voor een landje als België toch wel een fraaie prestatie. En dat alles is ook het gevolg van een heel plan, een hele structuur.”

En die planning, die hefbomen wil je ook op internationaal gebied proberen door te drukken?

“Inderdaad. Wij hebben het verhaal van onze Topsportschool, een aantal acties zoals Champions League voor de jeugd, Start to (beach)volley en het feit dat iemand als Kristof De Loose kleinere federaties als Ierland of Finland ondersteunt op opleidings- en trainersgebied, wordt ook fel gewaardeerd. Wij hebben ons project ‘Grow4Gold’, waarmee we talentvolle jongeren o.l.v. Dominique Baeyens en Gert vande Broek helpen begeleiden naar de nationale senioresploegen. Wij hebben referenties op gebied van communicatie, organisatie en dienstverlening aan de clubs. Ik heb natuurlijk ook het geluk dat we hier kunnen werken met een fantastisch team. Nadat wij informatie verzameld hebben omtrent de noden en de verwachtingen van de clubs en van de leden, hebben we zo’n 300 acties gedefinieerd, die praktisch allemaal planmatig meetbaar zijn. En ik heb de indruk dat de bereidheid om aan iets soortgelijks te werken, echt wel aanwezig is bij het CEV.”

Dat klinkt redelijk ambitieus…

“Je kan niet zonder plan. Ik stip maar enkele voorbeelden aan: de ontwikkeling van de breedtesport, de nieuwe coacheslicenties, de arbitrage, beachvolley en alle competities van jong naar oud, specifieke werking naar de jeugd toe, ethisch én medisch verantwoord sporten, de samenwerking met G-sport, de topsportschool, onze evenementen… We moeten daarover zeker blijven communiceren. We kregen de laatste keer een 7,1 op 10 toegekend voor onze werking vanwege de clubs. Dat zou moeten stijgen tot 8 of 9 op 10, want dat betekent dat onze clubs – en dat zijn tenslotte onze klanten – tevreden zijn. Ik blijf dat hier in Vilvoorde volgen, maar dat moet ook op internationaal vlak kunnen. We moeten ook maximaal investeren in het volley. Dat gebeurt bij ons al via o.a. het jeugdsportfonds, maar gezien de Corona-toestanden willen wij nog € 200.000 uit een noodfonds verdelen over de clubs in functie van het aantal leden, want wie veel leden heeft, moet zorgen voor b.v. meer ontsmettingsmiddelen. Ik verwacht dat deze maatregel in november wordt goedgekeurd door Sport Vlaanderen.”

Je gaat nu wel samen werken met die ‘bobo’s’ die er in het recente verleden voor zorgden dat de Red Dragons – ondanks een 5de plaats het jaar voordien – niet mochten meedoen in de World League. Italië, dat toen 12de eindigde, mocht wel meedoen. De Yellow Tigers moeten zich zeven jaar bewijzen om niet te degraderen in de Nations League, terwijl andere landen daarvan vrijgesteld werden. En het aantal Europese deelnemers op de Olympische Spelen werd ingekrompen. Kan je dat nog terugdraaien?

“Veel van die beslissingen werden genomen vanuit het FIVB. Maar we zitten nu met vele nieuwe mensen in de Raad van Bestuur van het CEV en samen met voorzitter Boricic denk ik wel dat wij een sterke gemeenschappelijke band bezitten om de belangen van Europa te verdedigen. Dat wij beschikken over de sterkste clubcompetities wordt niet in alle continenten erkend. Ze hechten daar meer belang aan de nationale ploegen. OK, maar die nationale ploegen en ook de internationale jeugdcompetities moeten dan ook een EERLIJKE behandeling krijgen. Nergens zijn er zo veel activiteiten op volleygebied als in Europa en die moeten erkend en beschermd worden door het FIVB.

Tussen haakjes: achter de schermen zijn we ook druk bezig om meer Europese ploegen op het WK te krijgen. De kans is groot dat zoiets lukt. En op die manier krijgen allicht ook meer Europese landen de kans om deel te nemen aan de Olympische Spelen.”

Zo lang het aantal deelnemende ploegen op de Spelen beperkt blijft tot 12, blijven de kwalificatiekansen klein…

“Akkoord. Ik heb er geen probleem mee dat alle continentale kampioenen, plus de organisator een plaats krijgen. Dat is dan zes en er blijven er nog zes over. Die overige zes zouden zich kunnen kwalificeren op grond van hun wereldranking. Maar dan wel een eerlijke ranking, waarin elke match telt die op een EK of een WK gespeeld wordt. Met een ranking onmiddellijk na zo’n kampioenschap. Op die manier kan het aantal deelnemende Europese landen wél stijgen. Onmiddellijk na de Spelen van 2021 moeten de nieuwe kwalificatieprocedures worden vastgelegd. Hopelijk slagen we er daar in om onze terechte Europese ambities waar te maken.”

Stijgen daardoor de Belgische kansen, denk je?

“Het zal nog steeds bijzonder moeilijk blijven om ons daarvoor te kwalificeren, maar het feit dat we momenteel met drie nationale jeugdteams deelnemen aan een WK is vrij uniek. De clubs moeten begrijpen dat ze ons daarin volledig moeten steunen. Hun jongeren, die nadien immers terugkeren naar hun clubs, doen tonnen ervaring op tijdens zo’n EK of WK. Hun deelname zorgt voor een ‘boost’ en die mag je gerust vergelijken met honderd trainingen. Moeten spelen voor een medaille tegen de beste ploegen van het continent of van de wereld! Dat er in sommige sportscholen specialisaties bestaan op gebied van volley, vind ik niet erg. Hoe meer, hoe beter! Maar de toptalenten komen toch best naar de topsportschool, waar ze – o.a. door onze actie ‘Grow4Gold’ – een nog grotere stap zetten richting nationale ploegen. Ze krijgen hier een ganse reeks faciliteiten en door de uitwisseling met de gegevens vanuit de clubs kunnen ze genieten van een maximale medische en fysieke ondersteuning, die zowel de clubs, de nationale ploeg als de spelers/speelsters ten goede komt.”

Tekst: Marcel Coppens

Foto’s: Bart Vandenbroucke, CEV