Jan De Brandt: “Mijn passie voor volleybal is er nog”

Het ging een beetje geruisloos, maar na vijf jaar werken voor de nationale ploegen van Hongarije is Jan De Brandt gestopt in het land van de Magyaren. Hij houdt er schitterende herinneringen aan over, vrienden voor het leven en hij geniet nog na als hij denkt aan de lange wandelingen in de heerlijke natuur, al dan niet in de buurt van het Balatonmeer.

Maar nu is de gedreven opleider en volleycoach minstens tot begin 2020 in het land. De batterijen even opladen, zorgen voor echtgenote Nicole, die eerstdaags een heupoperatie moet ondergaan, al blijft hij selectief uitkijken naar de binnenkomende aanbiedingen van buitenlandse clubs en eventueel ook van federaties die iemand zoeken om jongeren te begeleiden in hun weg naar de nationale senioresploegen.

Eén ding wil Jan De Brandt alleszins duidelijk stellen: hij werd niet ontslagen in Hongarije.

Jan De Brandt: “Ik was er gewoon einde contract. Ze wilden me uit respect ook niet ontslaan en ze boden me een functie aan van sportief directeur. Maar niks was ingevuld om die job behoorlijk uit te voeren. Ik had graag een centrum zien ontstaan, waar aan een centrale werking  kon gedaan worden. Dat bleek meer een politieke, dan wel een sportieve beslissing te worden en dat zag ik niet zitten. Ik sta trouwens ook nog zelf veel te graag op het terrein: trainen met de jeugd en merken dat je iets uit de grond hebt gestampt.”

Heb je intussen geen spijt dat het na vijf jaren Hongarije voorbij is?

“Ach, het komt langs de ene kant goed uit dat ik mijn vrouw kan bijstaan in haar revalidatie. En wie er hoegenaamd geen spijt van heeft dat ik weer even thuis ben, dat is mijn vader van 87 jaar. Het is precies of hij herleeft als ik hier ben. Dan kan hij ook weer eens mee met mij op café gaan en er oude bekenden weerzien. Of hij krijgt weer andere mensen op bezoek. Hij vindt dat helemaal niet erg. Maar in Hongarije was anderzijds de cirkel helemaal rond.

Met een korte onderbreking bij Fenerbahce heb ik vijf jaar in Hongarije gewerkt. Het laatste jaar zelfs full-time. De goede generatie van zes jaar geleden was echter bijna helemaal weg. En je moet een kat een kat durven noemen: de volgende generatie barstte niet echt van talent. Ik zag dan ook dat er geen mogelijkheid bestond om aansluiting te vinden bij de top-10 van Europa, wat uiteindelijk mijn bedoeling was.”

Nochtans sprak je vorig jaar over het positieve feit dat de U17 meisjes zich voor het eerst sinds heel lang kwalificeerden voor het EK…

“Soms heb je wel eens een samenloop van omstandigheden, weet je! Maar vind je het normaal dat er in die ploeg U17 geen enkel meisje was terug te vinden dat groter was dan 1m80? Op die leeftijd kan je dat soms nog een beetje camoufleren. Het betekent toch ook dat er niet genoeg gewerkt werd door de clubs om grotere speelsters te vinden. Of dat ze te vroeg in een bepaalde rol geduwd werden, waardoor ze vroegtijdig afhaakten. Maar om het op internationaal vlak te ‘maken’ heb je toch vooral gestalte en fysiek nodig. Je moet dus met meisjes tussen 13 en 16 jaar gedurende vier, vijf jaar keihard werken. Liefst in een centraal centrum, waar je iedereen volgens eenzelfde lijn kan laten trainen.”

Werd je ook niet een beetje afgerekend op het feit dat Hongarije op het EK niet doorheen de poules geraakte?

“We deden voor de derde keer op rij mee aan het EK. Twee keer – één van onze grootste realisaties – door ons zelf te kwalificeren en dit jaar omdat we mee een poule organiseerden. Dat allemaal en het feit dat we onze eerste wedstrijd tegen Estland wonnen, zorgde ervoor dat de pers een beetje misleid werd. De verwachtingen werden hoog opgetrokken, ook met de bedoeling om volk te lokken. Maar je zag daar al dat de volleybalsters uit Kroatië, Roemenië of Azerbaidjan gemiddeld zes, zeven centimeter groter waren dan onze speelsters. Voeg daar bij dat de meer ervaren Hongaarse speelsters in het buitenland zich eigenlijk te weinig konden meten met de Europese grootheden.”

Toch zag je overal tekenen van groot respect voor jouw werk…

“Ik denk dat onze kwalificatie voor het EK 2015 – voor het eerst sinds tientallen jaren – één van onze grootste verdiensten is geweest. Het vrouwenvolley kreeg een echte ‘boom’, het ledenaantal steeg enorm en dat vind ikzelf nog steeds mee mijn grootste verdienste. Ik had wel de handicap dat ik de taal niet helemaal machtig was, maar toch heb ik nagenoeg alle clubs in Hongarije bezocht en ik gaf er training aan jong en oud, aan amateurs en aan profs. Ik denk dat ik ook een stukje geholpen heb om het volley te promoten. Vroeger was er hooguit één clinic per jaar. Ik heb gezorgd dat er vier tot vijf per jaar kwamen om onze volleywijsheid over te dragen op een pak trainers.”

Misschien kon je nog meer doen voor het volley als sportief directeur?

“Ik had ze in maart gezegd dat ik graag iets meer wilde weten over mijn toekomst in Hongarije, want dat ik anders zou uitkijken naar een club. Ze vroegen om even te wachten tot na het EK, maar blijkbaar had ik daar hun verwachtingen niet helemaal ingelost. Toch stelden ze me dan uit respect een mager ingevuld project voor. Ik had een nationaal trainingscentrum voorgesteld, van waaruit we de doorstroming en de detectie in handen konden houden. Want nu hebben alle trainers hun eigen systeempjes en dan duurt het minimaal een week vooraleer je iedereen weer in dezelfde richting doet denken.”

Jouw vriend Emile Rousseaux probeert in Frankrijk nochtans iets soortgelijks op te bouwen…

“Hij zit wel in een heel andere situatie. De Olympische Spelen halen is iets waar elke trainer van droomt. Hij heeft me eens verteld dat hij nog heel wat werk voor de boeg heeft. Hij zal echt nog moeten bouwen en trachten mensen benoemd te krijgen, want tot voor kort deed iedereen er zo een beetje zijn eigen zin binnen de federatie. Niks voor mij. Ik geef nog veel te graag training. Op het terrein staan. Mijn passie voor het volleybal is nog steeds aanwezig. Ik ben nu éénmaal geen bureaumens.”

Hoe moet het dan verder met de trainer Jan De Brandt?

“Ik ben niet gehaast. Ik hou alle mogelijkheden open. Vanaf 2020 vind je me allicht wel ergens terug. Er is al interesse van buitenlandse clubs. En ik steek het ook niet weg dat ik altijd graag heb meegewerkt aan de opbouw met nationale ploegen. Maar er moet wel een volleyproject bestaan en een soort volleyschool zoals in Vilvoorde.”

Je kwam in Hongarije ook in aanraking met het handbal. Een kruisbestuiving?

“Eigenlijk ontstond die samenwerking uit een soort noodzaak. Wij hadden met de nationale ploeg in 2014 een plaats nodig waar we de hele zomer konden vertoeven. Toen bleek de zaal van Erd, op amper 15 km van Boedapest, daar uitstekend in te passen. Er lagen weliswaar alleen handbalterreinen, maar de mogelijkheid om er ooit te volleyen was ook open gelaten. Het was een grote arena, er waren alle mogelijke sportfaciliteiten en in de buurt was een klein pension om te logeren. Ideaal dus. We moesten alleen met de handbalclub overeen komen om onze trainingsuren in te passen. En dat functioneerde perfect.”

Handbal is ook een stuk populairder in Hongarije dan volleybal…

“Inderdaad. De Hongaarse handbalcompetitie is één van de sterkste in Europa. Györ heeft b.v. recent nog de Champions League bij de vrouwen gewonnen. Erd eindigde in de nationale competitie gewoonlijk als derde, maar zij hadden bijna elk jaar vier of vijf buitenlandse speelsters in de ploeg. Ik heb daar ooit een seminarie gegeven omtrent de vorming van speelsters: van bij het begin tot ze senior werden. Ik werd tot ereburger van Erd benoemd.

Ik vind handbal trouwens een tactisch leuke sport. Ik probeerde ze ook de omloopbal in het volley aan te leren – doen alsof je het shot neemt en de afstoot is gelijkaardig – en in een minimum van tijd hadden ze het beet.”

Je bent blijkbaar ook wel in andere sporten geïnteresseerd, blijkt op jouw Facebookbladzijden met felicitaties voor Emma Meesseman, Nina Derwael, de Tornado’s in het atletiek…

“Ik ben geïnteresseerd in alles en iedereen die met topsport te maken heeft. Mijn mooiste herinnering was in 2004. Mijn ouders waren toen 50 jaar getrouwd en als huwelijksgeschenk  hadden we voor hen, hun kinderen en kleinkinderen een vijfdaags verblijf aangeboden op de Olympische Spelen van Athene. Ze hebben ervan genoten: mijn moeder van het gymnastiek, mijn vader van het atletiek en iedereen natuurlijk ook van het volley.

Ik probeer ook uit te zoeken hoe die toppers ervoor leven en meestal zijn ze voorbeelden van atleten die over veel doorzettingsvermogen beschikken, die niet opgeven. Talent bestaat niet. Ze hebben allemaal hun verhaal. Toets met een bal urenlang tegen een muur om een goede volleyer te worden. Die muur is trouwens jouw trouwe partner, want hij bezorgt je de bal steeds terug. De meesten hebben ook op de juiste momenten de juiste begeleiders gevonden, die ze naar de top leidden. Ik probeer die mensen op te zoeken. Hoe jonger je begint met een sport, hoe beter. Maar het is ook nog best mogelijk de top te bereiken als je op zestien of zeventien jaar begint, op voorwaarde dat je de goede genen bezit.”

Een andere passie is bij jou het verblijf in de natuur…

“Je kan geen ganse week 24 uur op 24 met de sport bezig zijn. Voor mij is kennis maken met wat de natuur te bieden heeft, een uitlaatklep voor het andere. Wandelen, heuvels of bergen beklimmen… De streek rond het Balatonmeer had veel te bieden. Ook prachtige wijnvelden en op amper 100 km van Erd. Op zondag stond ik om 7 uur op en ik trok er de ganse dag op uit: veel zuurstof op doen en de batterijen opnieuw opladen…”

Over welke zaken ben je ontzettend fier?

“Ik ben bijzonder fier op mijn kinderen. Beiden studeerden ze af als Masters in de Lichamelijke Opvoeding. Zoon Koen werkt aan de VUB (Brussel). Hij reist veel, ziet veel en houdt zich bezig met de begeleiding van topsporters. Dochter Jana werkt aan de universiteit van Gent en is momenteel bezig aan een project met longpatiënten in Montpellier.

Maar ik ben ook bijzonder fier over het Belgisch volley. Toch mooi hoe het – met de hulp van de Topsportschool – intussen een voorbeeld  is geworden voor velen. En tenslotte ben ik ook fier over de vele toppers die we hebben in de andere sporten.”

Tekst: Marcel Coppens

Foto’s: Bart Vandenbroucke, CEV