Jan De Brandt: “Blij dat ik zowel jeugd als topniveau coachte”

Een meer innemende man, een boeiender verteller en een topper op gebied van trainen en coachen vind je niet in het volleylandschap nadat je even met Jan de Brandt gepraat hebt. Woensdag 15 mei is hij in Beveren aanwezig met een jonge Hongaarse ploeg op de fandag van de Yellow Tigers.

Maar Jan is meer dan een topcoach. Door de redactie van Volleymagazine werd hij ook uitgeroepen tot de sterkste spelerspersoonlijkheid uit de tachtiger jaren met de legendarische promotie tot het hoogste niveau met zijn club Kruikenburg, maar met ook ruim 350 internationale selecties op de teller als één van de beste spelverdelers die ons land rijk was. “Ik heb tegen mijn vader – die ook clubvoorzitter was – gezegd dat ik alles voor de club wilde doen, maar dat ik nooit een selectie voor de nationale ploeg zou afwijzen.”

Dus eerst Jan als clubspeler en het onwaarschijnlijke verhaal van twee clubs die mekaar zodanig opjutten, dat ze van de provinciale reeksen in een mum van tijd doorgroeiden tot de top van België. “En dat in een dorp met amper 5000 inwoners,” schuddebolt Jan.

“Je had Kruikenburg/Ternat met mijn vader als voorzitter, maar gelijktijdig had je ook Voorwaarts Ternat met Wilfried Meert, de vroegere sportmedewerker bij Het Laatste Nieuws en tot voor kort ook de organisator van de Memorial Van Damme. “We promoveerden elk jaar als reekskampioen, of we eindigden tweede, waardoor we mee stegen naar een hogere afdeling. En dat allemaal met spelers uit Ternat. Pas in de hoogste afdeling zagen we al eens een ‘buitenlander’ opdoemen: ene van Messidor Vorst of Johan De Meersman van Groot-Bijgaarden. Ik herinner me nog ons eerste jaar in de hoogste afdeling. We speelden toen zowaar voor de landstitel tegen Ruisbroek met o.a. Jef Mol, Mathieu, Sohie, Cautaerts… Die waren te sterk voor ons.

Maar ik denk dat er nooit meer volk in ons zaaltje gezeten heeft als in die match. Als je serveerde, kon een toeschouwer jouw arm aanraken, ze hingen aan de sportramen van het turnzaaltje waarin we speelden, er stonden bierbakken bovenop mekaar geïnstalleerd over verschillende rijen. Je moest over stalen zenuwen beschikken, want de supporters riepen constant ‘net…net…net’.

Onze ploeg werd ook steeds beter, want voor de betere Waalse en Brusselse spelers was Kruikenburg de dichtstbijzijnde club. Drie jaar hebben we aan de mouw van Emile Rousseaux moeten trekken, want die wilde aanvankelijk niet weg bij Ruisbroek. Maar zijn komst naar onze club was baanbrekend. Wij trainden toen al drie, vier keer per week, bij zijn komst werd het aantal trainingen opgedreven naar vijf, zes. Soms zelfs nog op de ochtend voor de wedstrijd. Met Jean Baeyens hadden we ook de beste fysiektrainer, terwijl meer dan de helft van de spelers studeerde voor L.O. Zelfs na het seizoen stopten we niet met trainen en gingen we b.v. in de zomer in het bos lopen.

Maar na zeven jaar Kruikenburg stopte plots onze hoofdsponsor: de Generale Bank stapte over naar het voetbal en naar Anderlecht. Dat is altijd een litteken gebleven, want onze grote spelersfamilie spatte uit mekaar. Mijn vader-voorzitter was postbediende en hij kon het zich niet veroorloven om veel financiële risico’s te nemen en dus werd er beslist om alleen met de jeugd verder te doen.”

Op dat moment moest Jan De Brandt een moeilijke keuze maken.

“Ik gaf les, deeltijds in Ternat, deeltijds in Lennik. Op volleygebied kreeg ik een aanbod van Torhout om er full-time prof te worden, maar ik kreeg ook schitterende voordelen in Lennik. We hadden intussen een huis in Wambeek gekocht, we hadden al één kind en dus werd het Lennik, waar we speelden met Jo Baetens en met Yurek Strumilo als coach speelden we kampioen. We haalden er ook de Final Four mee. Ik ben er drie jaar gebleven tot een zware knieblessure me parten speelde. Trainer Pisani was eerlijk en zei dat hij me nog slechts als tweede spelverdeler zou kunnen gebruiken. Ik heb het dan nog twee jaar bij Zonhoven geprobeerd, maar de fysieke problemen werden te groot en ik wilde niet in een rolstoel eindigen.”

Coach

Jan De Brandt was gedurende al die jaren ook actief geweest als jeugdtrainer en hij zat in de bewegingsschool. Dus de volgende stap zat eraan te komen: proftrainer worden. Hij werd assistent van Dominique Baeyens bij MP Zellik (met o.a. Croes, Gingera, Vanderhallen, Kempenaers, Gewehr…), dat drie keer op rijk kampioen werd en ook de Final Four haalde.

“Zellik bezat echter ook in Kruikenburg een satellietploeg, waar jongeren opgeleid werden en sommigen zoals b.v. Jo Verstuyft, Troch of Michiels verhuisden later ook naar Zellik. Maar Dominique stopte als trainer en ik kreeg een aanbod van Zonhoven en een schitterende bezieler van de club in de persoon van Staf Chevalier. Het was de mooiste tijd om als trainer ergens te beginnen. Danny Goethals volgde mij en zou dat tien jaar aan een stuk doen, als iemand die over alles iets wist. Samen met mijn broer zorgde hij ervoor dat ik alle boeken uit de wereldliteratuur en alle cd’s met wereldmuziek leerde kennen. Schitterende periode. Ik bereikte er ook mijn allereerste hoogtepunt in mijn carrière. Met Wout Wijsmans voor zijn eerste jaar uit Canada overgekomen naar Zonhoven, wonnen we met 3-0 tegen het ongenaakbaar gewaande Maaseik. Maar Zonhoven zou helaas het full-profstatuut niet kunnen volhouden.”

Eén van de grote idolen als coach was ongetwijfeld Pisani.

“Hij was mijn inspirator. Ik kende hem al als coach van Lennik en van kampen op Ter Groene Poorte in Brugge. Maar een nieuwe wereld ging voor mij open. Voordien werd er gespeeld met een soort combinatie van Japanse, Amerikaanse, Russische copieën. Iedereen speelde op alle plaatsen in de ploeg, er was geen specialisatie. Vroeger zag ik de bomen, maar met Pisani zag ik het bos. Steeds een gefundeerde, deskundige uitleg over de manier waarop je iemand kon vrij spelen. Hij is steeds een goede vriend gebleven en ik nodig hem uit als er weer bijscholingen voorzien worden, want hij blijft onze sport en de evoluties volgen. Hij durft zelfs afstappen van zijn vroegere filosofieën. Dankzij hem kan ik nu zeggen dat je pas een goede coach kan zijn na een ervaring van 15 tot 20 jaar. Ik zeg niet dat iemand van 35 jaar geen goede coach kan zijn, maar hij heeft niet de bagage, het inzicht en de wijsheid van iemand met een langere staat van dienst.”

Wat zijn Jans eigen sterke punten als coach?

“Ik denk dat ik tactisch heel onderlegd ben. Ik zie snel de zwakke en sterke punten van een tegenstander en ik kan daar ook specifiek op trainen. Ik probeer de spelers mee te geven hoe ze meer variatie in hun opslag kunnen brengen, welke tegenstander de zwakste receptie heeft.

Mijn tweede sterk punt is de vorming van jonge spelers. Ik probeer ze de juiste technieken mee te geven en ik probeer ze te doen groeien op mentaal vlak. Ik heb alle categorieën jeugd getraind en dat trekt ook aan, want een bestuur wil dikwijls iets nieuws en dan liefst met de inbreng van spelers uit de eigen jeugd.”

Topniveau

“Dat wil niet zeggen dat coachen en trainen op topniveau me niet interesseert. Integendeel. Ik ben ook altijd een sterk competitiebeest geweest. Ik wilde uitblinken in lopen, in tafeltennis, in gezelschapsspelletjes… Op topniveau is het zo dat een coach die wint, recht van spreken heeft. Anders krijg je snel het label van ‘ja, hij is een goede jeugdcoach, maar niet meer’.

Ik denk dat ik een fraai palmares kan voorleggen qua resultaten. Zo denk ik aan mijn komst bij Fenerbahce, een club met een andere cultuur, maar ik bereikte er een enorme voldoening mee door ze van een achtste plaats naar de titel te helpen. En in de Champions League werden we slechts in de finale in Cannes van de titel gehouden. Het was een aanpak die werkte. Maar minstens even belangrijk vond ik het feit dat ik voor mezelf een evenwicht vond. Door het volley leerde ik de wereld ontdekken. In Urbino zou ik altijd willen wonen. Zürich, Istanboel, Hongarije, ik heb het allemaal met veel genoegen doorkruist.

Ik geef ook toe dat ik een moeilijke periode kende na Fenerbahce. Bij Bakoe in Azerbaidjan was er veel politiek mee gemoeid. Zo kwam de voorzitter midden op de training zeggen hoe het moest, want ‘hij zou dat wel regelen met geld’. Ik heb hem toen mijn trainingsplunje gegeven. Tja, dan weet je ook dat het niet lang zou blijven duren daar. Ik probeer bij een nieuw contract ook altijd snel te doorgronden, waar de macht zit: bij een speler, bij het bestuur, bij een sponsor… Want die willen altijd een stukje macht.”

Nationale ploeg

Als 18-jarige zat Jan De Brandt bij de nationale juniores en een half jaar later maakte hij deel uit van de nationale senioresploeg. “Met Nicolau kreeg de ploeg een nieuw elan. Ik werd opgeroepen als derde spelverdeler en mocht al eens op het terrein komen om Gommeren in het achterveld wat rust te gunnen. In de Spring Cup (een soort West-Europees kampioenschap) klopten wij met in de ploeg Mol en Roger Maes zelfs grootmacht Italië. Toen we vier maanden later tegen hen speelden op het WK, raakten we geen bal meer. Zij waren blijven trainen. Wij niet. Zij stonden al veel dichter bij het professionalisme.

Ik herinner me ook een schitterend EK van Jan van Gheluwe in 1978/79. Hij kreeg prompt mooie aanbiedingen, zelfs uit Italië, maar Jan bleef liefst bij Kortrijk.

Maar één van de leukste verplaatsingen waren die naar de Universiade. Om de twee jaar. Mooie reizen naar Sofia, Mexico, Boekarest, Kobe… Ik deed mee van 1977 tot 1985. Enorme sfeer en we zagen er ook opkomende vedetten bij andere ploegen. Door deze relaties slaagden wij er dikwijls in om relatief goedkope spelers uit b.v. Canada naar Europa te krijgen. Ik heb door het volley veel talen geleerd, veel culturen leren kennen, veel vrienden gemaakt… Het volley heeft mij rijk gemaakt? Niet zo zeer financieel, maar als mens.

De nationale ploeg is steeds mijn passie gebleven. Soms liepen verschillende projecten in clubverband samen met acties van de nationale ploeg. Ik heb altijd mijn vader-voorzitter gezegd: er mag gebeuren wat er wil, maar de nationale ploeg zal voor mij steeds voorrang krijgen, zelfs al verdien ik er financieel minder mee. Ik speelde puur voor de eer. Dat doe je toch als je speelt voor jouw land. Een nationale ploeg brengt ook iets anders teweeg dan een clubelftal. Bij de nationale ploeg staat een ganse natie achter jou.”

Hongarije

Jan neemt Hongarije als voorbeeld. “In 2014 slaagde Hongarije er voor het eerst sinds 28 jaar in om zich te plaatsen voor het EK (in België). Dat vonden ze al een klein mirakel. Sterker was dat we ons twee jaar later opnieuw kwalificeerden via de barrages en ook nu organiseren we het EK in ons land. Al die resultaten zorgden voor een enorme ‘boom’ in het ledenaantal. Duizenden nieuwe meisjes schrijven zich in om te kunnen volley spelen.

Het gevolg is ook dat we nog nooit zulke voorbereiding genoten als dit jaar. We krijgen zo veel steun dat we sinds 6 mei trainen en dat blijft duren tot 23 augustus met amper één weekje rust in juli. We zijn dan ook blij dat we vlot konden samenwerken met de Yellow Tigers. De ploeg van coach Gert Vande Broek komt drie, vier dagen voor de start van het EK een laatste voorbereiding spelen in Hongarije. In ‘return’ komen wij op 15 mei naar Beveren, waar de Belgen het VNL-toernooi voorbereiden. Omdat een aantal van onze betere speelsters nog laat actief waren tijdens de play-offs in Frankrijk of Duitsland, komen wij met een jonge ploeg naar België. Voor sommigen wordt het een eerste internationale ervaring.

Op langere termijn mikken we natuurlijk op het EK in eigen land. We zitten echter in zulke sterke groep dat we bij het bereiken van een derde of vierde plaats nadien altijd tegen Servië moeten uitkomen. Dat willen we vermijden, maar dan moeten we wel minstens tweede eindigen in onze groep. Wij hebben dan ook gekozen voor een start tegen Estland en Roemenië. Als dat meevalt, zitten we misschien in zulke elan dat we ook iets kunnen sprokkelen tegen Kroatië, Azerbaidjan of zelfs Nederland als die ploeg op de laatste speeldag al zeker is van een plaats in de volgende ronde. De droom blijft om 8ste te worden…”

Yellow Tigers

Jan De Brandt was ook altijd een bevlogen volger van de nationale vrouwenploeg. In Hasselt haalde hij zelf als coach van de Belgische ploeg een knappe 7de plaats op het EK. En hij zat ook op de tribune in Berlijn toen de Yellow Tigers er zowaar een bronzen medaille haalden met Frauke Dirickx, Lise Van Hecke, Laura Heyrman en co. Hoe kijkt hij tegen de huidige generatie Yellow Tigers aan?

“Deelnemen aan het VNL blijft de droom van elke trainer. Uitkomen tegen de sterkste ploegen ter wereld levert natuurlijk ook een aantal nederlagen op, maar je kan er ontzettend veel bij leren en het zorgt voor bijkomende uitdagingen. Het niveau zal dit jaar al hoger liggen dan vorig jaar omdat alle ploegen zich voorbereiden voor het olympisch kwalificatietoernooi. Er volgen dus zeer zware maanden voor de Yellow Tigers. Het zou al een heel sterke prestatie zien, mochten ze zich opnieuw handhaven in de VNL-competitie en deelnemen aan de Olympische Spelen is zo goed als een utopie.

Ik denk dat de ploeg die brons haalde op het EK in Berlijn kwalitatief sterker is dan de huidige selectie. Maar als ik dan de huidige ploeg bekijk, dan ben ik wel getroffen door de ongelooflijke ‘drive’ en ambitie bij deze groep. Iemand als een Britt Herbots en ook Ilka Van de Vyver zuigen zo veel energie mee met de rest van de ploeg, dat iedereen er zich aan optrekt. Minder getalenteerd, maar misschien sterker in het ploegwerk, in de werklust. Een ‘never give up’ mentaliteit! Natuurlijk zullen ook de andere ploegen wel op topniveau spelen, maar ik vind het enorm dat een landje als het onze voor zulke prestaties blijft zorgen. Al tien jaren plukken wij de vruchten van een keigoede opleiding – zeker in de Topsportschool – waar de betere trainers van het land les gaven. Jammer dat de mannenploeg daar ook (nog) niet kan van profiteren.”

Tekst: Marcel Coppens

Foto’s: CEV / Bart Vandenbroucke