Roger Maes was de eerste ‘speler van het jaar’

Vrijdag kennen we de naam van de ‘speler van het jaar’ op de traditionele Proms, die in een nieuw kleedje gestoken werd. Maar wie herinnert zich nog wie tot allereerste speler van het jaar verkozen werd? Dan praten we over het jaar 1971. Hij zou die trofee daarna nog drie keer winnen.

Die ‘hij’, dat is de 75-jarige Gentenaar Roger Maes. Voor de jongere generatie een vage naam, maar wel een legende aan de pass. Ook present op de Olympische Spelen 1968 in Mexico. In het Belgische topvolley hoort Maes thuis in het rijtje van de allergrootsten. Hij volgt het volleybal weer op de voet en gunt de Red Dragons veel spetters op het EK in september.

 

Over een paar maanden wordt Roger zesenzeventig jaar jong. In juli trekt hij als levensgenieter opnieuw naar de Gentse feesten. Zijn vrienden moesten hem daar even missen wegens perikelen met de gezondheid. “Jazeker, je mag dat schrijven. Geen probleem. Ik ben op twee jaar tijd drie keer geopereerd voor darmkanker. Dat heeft veel krachten gekost. Ik verloor 23 kilogram: van 83 ging ik naar 60 kg. Ik moet nu hout vasthouden, dat de ziekte wegblijft. Gemakkelijk was het de laatste tijd allerminst. Ik verloor zes jaar geleden ook mijn jongere broer André aan de vreselijke spierziekte ALS. Niet te onderschatten. Maar de toekomst ziet er weer beter uit.”

Roger is een optimist, een doorzetter. Heel strijdbaar. Dat komt misschien door zijn aparte jeugd. Eerst deed hij aan turnen, ook aan voetbal en basket door de invloed van oudere broer Alfons (78) die ballen door de korf smeet bij Hellas Gent. “Ik heb er geen spijt van. Op mijn veertiende besloot ik na de paasvakantie niet langer meer naar school te gaan. Mijn ouders vonden dat oké. In ‘school’ had ik totaal geen interesse. Ik kon aan de slag hier in Gent in de fabriek van René Vandermeersch, ooit voorzitter geweest van volley Oost-Vlaanderen. Er werden kaders geproduceerd. Er werkte vijftig man. De fabriek bestaat niet meer. Wat moest ik doen? Hout in verstek zagen, ruwe kaders polieren en ook vergulden. Dat deed ik een jaar of vijf.”

Daarna vervulde je jouw legerdienst?

“Ja, in Semmersake. Op 15 km van Gent. Als gewone piot. Vijftien maanden duurde dat. In de kaderfabriek sloot ik aan bij bedrijfsploeg VC Trovato. Ik speelde er half aan de pass en in de aanval. Daarna evolueerde ik naar de positie van passeur. Bij de start van mijn legerdienst werd ik meteen geselecteerd voor de nationale ploeg van de militairen. Geen idee of zo’n team nog bestaat. Na mijn dienstplicht van vijftien (!) maanden kon ik aan het werk bij de brandweer van Gent. Een korps van vierhonderd man in een ploegenstelsel: vier ploegen van 100 blussers. VC Trovato ruilde ik voor Standard Gent, de ploeg van de brandweer dus. Nadien transfereerde ik naar KVBC Kortrijk voor twee seizoenen We trainden drie keer per week. De benzine werd vergoed, dat was al iets. Maar als ‘full prof’ heb ik nooit gespeeld. Niet in mijn zes seizoenen bij Rembert Torhout, evenmin in mijn zes campagnes bij Ibis Kortrijk en later bij Wervik. Dat was 80 km enkel rijden van thuis. Neen, we waren ‘amateurs’. Op mijn 47ste ben ik definitief gestopt.”

Roger graaft even in zijn geheugen en spit bekende namen naar boven. Zoals Ignace Verhelst, André De Bosscher, Johan Vancoillie en Guido De Clerck bij Rembert Torhout. Bij Ibis Kortrijk waren dat Stephan Volcke, Jempi Staelens, Jan en Pol Vangheluwe, Guy Claerman, Luc Beke en Patrick Creupelandt. Evzen Krob was wereldtop als headcoach. “Stadsgenoot en grapjas Luc Beke – ‘kapitein pief-poef-paf’ – die loop ik af en toe nog tegen het lijf. We hebben allebei zeker niet als een ‘pater’ geleefd. Maar als je ouder wordt, moet je je toch beter soigneren. Geen foliekes meer. Jan Vangheluwe ontmoette ik soms op het BK-beachcircuit in Kortrijk. En op het BK in Gent word ik jaarlijks uitgenodigd als eregast door organisator Martin Van der Sichel. Door mijn ziekte kon ik er niet altijd zijn. Maar ik ben van plan dit keer weer mijn gezicht te laten zien in de stad.”

Je totaliseert meer dan tweehonderd caps als Belgisch international…

“Ik weet het niet meer in de details. Ook niet het aantal Belgische titels en bekers. Maar je kan ze niet op één hand tellen. Ik speelde vier EK’s, dertien keer de Springcup ofte het West-Europees kampioenschap met Marc Spaenjers erbij en vier WK’s. Dat waren de wereldkampioenschappen in Moskou 1962, Praag ’66, Sofia ’70 en Mexico 74. Bij de nationale ploeg werd ik omringd door absolute toppers zoals Hugo Huybrechts, voor mij de beste speler in België ooit. En door Leo Dierckx, Fernand Walder, wijlen Berto Poosen, ook Jef Mol (beetje later) en de alom geprezen Willy Gommeren. Ik kon bij Belgium trainen onder hoede van straffe toppers uit die periode: Achille Diegenant, Horatiu Nicolau en Julien Vleminckx.”

Je vocht heroïsche duels uit tegen Rebels Lier en BRABO Antwerpen. Tegen een icoon als Hugo Huybrechts.

“Ja, Hugo was een fenomeen als linkshandige. Hij kon echt alles. Hij was in aanval, blok, receptie en opslag een all-rounder. De beste van mijn generatie. Ook bijzonder sympathiek. Ik herinner me dat ik met hem in de States op enkele stranden gewoon voor de lol nog beachvolleybal heb gespeeld. Dat stond toen in de kinderschoenen.”

Opvallend: in de interclub moesten jullie heel dikwijls naar Limburg?

“Klopt. Naar Hörmann Genk, VCM Maasmechelen, Sparvoc Lanaken, Opglabbeek en Noliko Maaseik: allemaal in eredivisie. Ik kon er vriendschappen smeden met wijlen Danek Tomaszewski, Jan Theunissen, Gabriël Daniëls, Leon Plas, Freddy Vanderlee, René Wasiak, Berto Poosen, Wim Segers en topper Eddy Evens. Ik mag zeker ook Berre Devries, passeur bij Heusden-Zolder en Maasmechelen, niet vergeten. Hij is de pa van tenniskampioene Ann, een man met een superieur balgevoel en heel veel spelinzicht. Die gaf een pass en dan stapte hij soms uit het veld om toe te kijken, hoe die bal werd afgewerkt. Ja ‘Berre’, die kon het wel.”

Je had niet meteen de naam de gemakkelijkste te zijn? De mare zegt, dat je bij verlies heel slecht sliep?

“Dat geef ik graag toe. Ik kon niet tegen mijn verlies. Dat stond niet in mijn woordenschat. Gelukkig won ik meestal, het was dus zeker niet elk weekend een pak chagrijn. Neen, neen. Ik jende ook graag – alle excuses – de Nederlanders. Die zijn zo mondig, die blaakten van zelfvertrouwen. Maar in de match was het ‘water en vuur’, ja, dat botste: ik tegen Frank Constandse, tegen Geert Trompetter of de legendarische Harrie Smeets van Hörmann Genk. Straffe kerels hoor. In Genk lag de middellijn niet echt loodrecht onder het net. Voer voor een hoop discussie bij voetfouten. Als ik Harrie een peer kon stoven, dan deed ik dat. Je ziet dat tegenwoordig niet meer: het is allemaal professioneel geworden, o zo ernstig.”

Er gaat ook een speciaal verhaal rond onze VM-collega en Leuvenaar Fernand Walder…

“Ik wil je dat wel vertellen. En natuurlijk: Fernand was achteraf terecht kwaad. Hij had op de luchthaven ‘tax free’ een stevige voorraad (sterke) drank ingeslagen. Maar op het toernooi in Turkije moest hij wegens appendicitis naar het hospitaal. Dé kans voor de ploeg…. Ja, we hebben zijn voorraad dan helemaal ongevraagd ‘soldaat’ gemaakt. Fernand kon er allerminst mee lachen.”

Jouw mooiste herinnering is de Olympische Spelen van 1968 in Mexico?

“Dat zal wel zijn, hé. We klopten…. Brazilië met 3-1. En het gastland met 3-2. Japan, Rusland en olympisch kampioen Polen waren te hoog gegrepen. Maar het was een unieke belevenis. We finishten als achtste. Eerst speelden we in Noord-Mexico, in San Diego, net bij de grens met de States. En daarna in Mexico City. De intocht in het olympisch stadion mét en voor 10.000 man is voor mij onvergetelijk. Puur kippenvel. Gewichtheffer Serge Reding (zilver) was erbij, ook wielrenner Roger De Vlaeminck, het duo op de tandem Goens en Van Lancker (brons) en steepleman Gaston Roelants. Ook andere wereldtoppers: verspringer Bob Beamon, hoogspringer Dick Fosbury van de Fosbury-flop en wielrenner Joop Zoetemelk.”

Wat zijn de grote verschillen in het volley: vroeger, vergeleken met nu?

“Nu is het al het heilige systeem 1-5 dat de klok slaat. Maar ik speelde met Jef Mol bij België in een 2-4-setting hé. Met twee spelverdelers. In 1-5 heb je een aanvaller meer, een sterker blok en wordt ook vaak ‘pipe’ gespeeld. Je had vroeger ook een strenger reglement aan de driemeterlijn. Een ander enorm verschil: nu mag drie keer worden getoetst na het blok. Vroeger slechts twee keer. De moderne spelverdeler krijgt zo veel meer tijd om een nieuwe aanval te lanceren. Ik moest mijn medespelers echt ‘door en door’ kennen en begrijpen. Als een open boek. Pass hoger of lager, iets meer of minder snelheid, korte steek, een staffel: dat zie je niet meer. Ook een totale koerswijziging: wij konden alleen scoren op eigen opslag. Dus moest je altijd de opslag afpakken. Een tijdrovende bezigheid.”

De opkomst van volley op de de televisie heeft veel veranderd. Vind je alles oké?

“Niet helemaal. In het huidige systeem naar een set voor 25 punten moet het altijd raak zijn. Altijd. Ik vind dat er ontzettend veel opslagen worden gemist. De moderne speler is groter en sterker. Maar hij heeft minder techniek. De schoonheid is een beetje verdwenen. Ik kon soms spelers zonder blok laten aanvallen. Fantastisch gevoel hé, maar dat zie je nu veel minder. Frank Depestele, die ik enorm bewonder van zijn periode in Roeselare, zou dat ook nog kunnen. Ander heikel punt: het spel ligt veel te lang stil. Gelukkig zijn die technische time-outs afgeschaft. Maar nu is de VAR in de plaats gekomen. En dat duurt soms vrij lang. Ik snap de inschakeling van de dure VAR niet meteen, omdat er tegenwoordig vijf (!) arbiters de strijd volgen. Is dat dan niet genoeg? De reglementen mogen niet te ingewikkeld worden voor de gewone man.”

Wellicht heb je de brand van de Notre-Dame met argusogen gevolgd?

“Ja, hoe kan je het raden. Ik was veertig jaar bij de brandweer. Het is een gevaarlijk beroep. Ik ben ooit in de tweede graad verbrand bij het blussen van een fabrieksbrand, toen een cilinder met acetyleen ontplofte. Ik heb er niks aan overgehouden. Ik volg op tv nog altijd alle mogelijke series in verband met vuur, politie en dies meer. Genre ‘Helden van hier’. Weet je dat ik na een match soms de nachtpost moest draaien. Douchen en ja, gaan werken. Je kan je dat nu onmogelijk nog voorstellen als topsporter. De bescherming en het materiaal zijn ook tien keer beter geworden.”

Heel vreemd: je hebt geen computer, zelfs geen GSM…

“Neen, alleen een vast nummer, dat wel. Naar matchen ga ik zelden, ik kijk Play-Sports Telenet. Mijn ziekte heeft me natuurlijk veel energie gekost. Ik spendeer nu graag veel tijd aan mijn vrouw Monique en onze enige dochter Nancy. En één ding wil ik nog graag zeggen: Gaston Roelants is in Mexico een vriend geworden voor het leven. Dank u wel, beste Gaston. Hij belt me sinds 1968 getrouw elk jaar op om me een gelukkige verjaardag te wensen.”

Tekst: Leo Peeters

Foto’s: