Vijftig jaar geleden won Brabo de eerste Beker van België: “Na een zege kregen we een pintje van de voorzitter”

In het seizoen 1967-68 werd voor het eerst de Beker van België georganiseerd en die werd gewonnen door Brabo Antwerpen. Aanvoerder was toen Pim Bossaerts, die zich nog precies de samenstelling van zijn ploeg herinnert: Hugo Huybrechts, Leo Verhoeven, Jan Goddaert, Ronny Van de Wal, Roger Ceulemans en hijzelf, met voorzitter John Goddaert als coach. Maar wie de tegenstander was en waar die finale gespeeld werd, dat kon hij zich met de beste wil van de wereld niet meer herinneren. Maar noch bij zijn ex-collega’s, noch bij een aantal mediamensen, noch bij de bond vonden we het antwoord op die vragen terug. Om maar aan te geven hoe belangrijk ze in die tijd een bekerfinale vonden…

Ach, wij speelden met Brabo in die periode een beslissende match om de titel en er waren amper 500 kijkers in de zaal,” herinnert Pim zich nog, die beroepshalve van marketingman opklom tot general manager in zijn bedrijf. Intussen vind je de 77-jarige Merksemnaar terug bij zijn gezin en zijn kleinkinderen, maar ook nog wekelijks aan de wedstrijdtafel van bridgeclub Riviera in Deurne. Af en toe als kapitein van zijn ploeg. “Maar dat is eerder omdat ze een gek nodig hebben om alles te organiseren,” grijnst deze gemoedelijke, vlotte prater.

Hij maakte deel uit van de schitterende generatie volleyballers bij Brabo, die in het Sportcentrum (vlak naast het Sportpaleis) en in de Expohal in Deurne, niet minder dan elf titels verzamelden. (Lees verder onder de foto.)

Wij vormden inderdaad een goede groep spelers, die bijna allemaal na de competitie naar de campings trokken, waar we opnieuw een pak volleyers ontmoetten. Omdat ik nog familie ben van Eddy en Jef Mol heette onze ploeg op de camping de Bosmollen. Nog helemaal niet zo professioneel als nu dus. Ik heb het nog meegemaakt als 15-jarige dat wij onze wedstrijden in open lucht speelden. Als het dan ook nog regende, werden die lederen ballen zo zwaar als lood. Zo speelden we eens in Elsene rechtover de rijkswachtkazerne en na de match zagen we allemaal zwart van het slijk, behalve ene Sylvain, bij wie geen spatje te bespeuren viel. Je kan denken dat er met hem wel even gelachen werd.”

Nicolau

Met zijn 1m83 startte Pim Bossaerts als hoofdaanvaller bij Brabo. Maar toen er op een bepaald moment geen spelverdeler beschikbaar was in zijn ploeg, knapte Pim ook die taak zo behoorlijk op dat hij spelverdeler bleef. “Ik was eigenlijk een allrounder. Maar op de spelverdeling heb ik altijd graag gespeeld. Ook al omdat je dan kon afgeven op die ‘stomme aanvallers’, die zulke prachtige voorzetten weer niet konden benutten,” grijnst hij.

We waren sterk, maar we hadden heel veel te danken aan de Roemeen Nicolau. Hij gaf ons meer inzicht in de balbehandeling, was professioneel ingesteld en zelf had hij ook een enorme uitstraling. Op een bepaald moment stonden zeven spelers van Brabo in de nationale ploeg, dus ook één van onze invallers. Eigenlijk trainden we ook wel veel: twee keer per week met de club, soms met de nationale ploeg en op zondagnamiddag – na een wedstrijd op zondagvoormiddag – gingen we opnieuw een balletje slaan. En als we wonnen, kregen we een pintje van de voorzitter. Méér niet.”

Als je jaren na mekaar kampioen werd, heb je natuurlijk wel heel wat herinneringen uit die periode. “Zo hadden we eens 99 matchen op rij gewonnen en de 100ste moesten we in Brussel spelen met een Brusselse scheidsrechter. En ja, we hadden het aan ‘ons pan’, hé! Die man floot alles in het voordeel van de Brusselaars. Toen we later aan 149 wedstrijden zonder nederlaag stonden – onze betere periode was toen al voorbij en die 150ste match was eigenlijk tegen Bareeltje, met hoegenaamd geen zekerheid tot winst – werd er nog gauw een match vooruitgeschoven naar dinsdag. Tegen Saint-Paul, waar we gemakkelijk van wonnen, maar amper iemand die het gezien had, want we speelden in Wilrijk waar we anders nooit kwamen. Nadien ging het achteruit met Brabo, omdat er clubs als Ibis Kortrijk, Hörmann Genk of Rebels Lier opdoken, waar poen te pakken was.”

Vroeger en nu

Zelf naar een wedstrijd gaan kijken, doet hij niet zo veel meer. Maar als er volley op tv is, zit hij aandachtig voor de buis. “Het spelletje is niet meer te vergelijken met het volley uit onze tijd. Wij speelden op turnpantoffels en de ondergrond was soms puur beton. Als we voor een redelijk gevulde zaal speelden, was er toen ook wel sfeer. Ik vind het nu soms meer een opgepompte sfeer. Ik weet ook niet of het spelers extra motiveert als iedereen ‘My Block, my block’ roept. Ik werd zelfs extra gestimuleerd toen ze vanuit de zaal iets tegen mij riepen. Dan wilde ik eens laten zien, wat ik kon op het terrein.

Maar dat nu een Sportpaleis kan gevuld worden met 14.000 toeschouwers, is natuurlijk bangelijk. Ik zou ook niet weten wie bij de mannen zal winnen. Ik heb de voorbije maand genoten van zowel Roeselare – Perugia als van Maaseik – Kedzierzyn. Ik heb b.v. veel bewondering voor iemand als Hendrik Tuerlinckx. Ongelooflijk welke perfecte timing die heeft om op een bal die van heel ver komt, nog een ‘kroket’ af te vuren aan de driemeterlijn. (Lees verder onder de foto.)

Ik kijk uiteraard ook met bijzondere aandacht naar de spelverdelers. Mooi dat er toch redelijk wat volley op tv komt. In onze tijd bestond dat amper. Ze kwamen eens beelden pakken van België – Italië. Goed dat wij zelf wisten dat we erin meededen, want alles was zo duister. En ze gaven dan ook zoiets van een zevental seconden. Ik heb zelf een tijdje elke week een competitieoverzichtje gemaakt voor ‘Het Laatste Nieuws’. Ik zie dat er momenteel toch bitter weinig plaats gegeven wordt aan het volley in de kranten. Misschien omdat we figuren als Wout Wijsmans of Jo Baetens missen.

De reglementen zijn intussen ook in positieve wijze veranderd. Bijna alle wijzigingen vond ik verbeteringen. Wat wij wél deden, is toegeven dat wij wel degelijk een bal hadden aangeraakt, terwijl de spelers nu gewoon naar de videobeelden kijken om te zien of ze hun ‘touché’ ook op beeld wel gezien hadden.”

100 interlands

Pim Bossaerts was in die tijd één van de betere spelers uit ons land. “Ik heb exact 100 interlands gespeeld. Olympische Spelen in Mexico, WK’s en EK’s. Ik herinner me dat op het EK in Roemenië de 19-jarige Limburger Klaps overleed aan de gevolgen van een hersenbloeding en dat we gewoon verder speelden. Eigenlijk niet te geloven, hé! Of ik een speciale attentie kreeg voor die 100ste interland? Ik kreeg een handje van voorzitter Wathelet. Maar omdat ik sindsdien ook ‘olympiër’ geworden was, mocht ik een gratis toegangsbewijs aanvragen voor alle sporten, als ik dat wilde.”

Of hij er niet aan dacht een contract te versieren bij een buitenlandse club? “Een jaar in het buitenland verblijven? Nee, nooit aan gedacht. Maar ik heb toch in het buitenland gespeeld. Ook weer een onwaarschijnlijk verhaal. Ik was in die periode speler-trainer bij Temse en Paul Van Hoyweghen had via relaties vernomen dat het Zwitserse Lausanne op het punt stond te degraderen en dat ze versterking zochten. Wij zijn daar toen naartoe getrokken met onze Belgische licentie, we speelden de laatste drie matchen met Lausanne en we hielden hen in hoogste afdeling. Hoe dat kon, weet ik zelf niet, want in hetzelfde seizoen spelen bij twee verschillende federaties, dat kon eigenlijk niet.

Maar het meest trots ben ik op de titels die ik in de pers toegekend kreeg: de Belgische ‘mister volley’ naar analogie met ‘mister voetbal’ Paul Van Himst. En in de Vlaamse Winkler Prins Encyclopedie sta ik vermeld als de ‘gentleman-volleyer’ en dat is één van mijn grootste voldoeningen.”

Tekst: Marcel Coppens

Foto’s: Marcel Coppens, PB/GvA